172 MAANDAG 27 FEBEUABI 1933. Gcmecntebegrooting Algemeene Beschouwingen, (van Stralen e.a.) beetje meer gedaan aan zijn plicht als Wethouder; dat zou beter zijn geweest. Spreker weet wel, dat de heer Eomijn niet in de commissie voor de Stedelijke Werkinrichting zit, zooals de heer Goslinga nu zegt, maar heeft hij dan het recht spreker te verwijten, dat hij niets gedaan heeft? De heer Komijn zegt, dat het bestuur van de Werk inrichting niets doet, als het College het een brief schrijft. Laat de heer van Stralen dan zorgen, dat het opschiet. De heer van Stralen zegt, dat de heer Coster zal bevestigen, dat werkelijk in het begin krachtige pogingen door spreker en anderen in het bestuur gedaan zijn om tot verbetering van de wantoestanden te komende voorzitter en de secretaris, die de dagelijksche leiding hebben, hebben dat wel toegezegd, maar daarin is de klad gekomen. De heer Komijn vraagt of de heer van Stralen er dan niet eerder die klad uit had kunnen halen. Nu zegt de heer van Stralen: zegt dan maar hoe, maar moet de Wethouder van Sociale Zaken, die niets weet, den heer van Stralen zeggen, hoe hij zich als bestuurder van de Werkinrichting moet gedragen? De heer van Stralen acht het wel buitengewoon vrijmoedig om hier te komen met een praatje, dat het aan spreker zou hebben gelegen, dat die zaak niet is opgeschoten. Het College heeft 2 jaar lang niets gedaan aan een voorstel van spreker tot reorganisatie van de Werkinrichting, heeft dat absoluut laten liggen en dan verwijt de Wethouder spreker, dat hij daaraan niet het noodige gedaan heeft. Tenslotte een goed gemeende waarschuwing. Men moet met elkaar samenwerken, hetgeen het beste kan door ver mijding van persoonlijke onaangenaamheden, en door zich in eikaars gedachten te verplaatsen. De Wethouder moet het niet moeilijker maken dan noodig is; hij heeft een zeer belangrijke afdeeling te leiden; het valt in dezen tijd heusch niet mede, aan het hoofd van Sociale Zaken te staan, maar zoo iemand moet ook oog hebben voor de werkelijkheid en begrijpen, dat behalve hij zelf er ook nog andere personen zijn, de bestuurders van de vakorganisaties, die ook een aandeel hebben in de uitvoering van deze taak; die doen voor 99% het vele werk, dat deze crisisomstandigheden mee brengen, belangeloos in vrije uren; die menschen moeten niet afgestooten wordenmet hen moet een behoorlijk soepel contact onderhouden; hun werkzaamheden moeten op prijs gesteld. Wanneer de Wethouder, die zich tot nu toe in het algemeen eerder als een vijand dan als een vriend van de arbeidersorganisaties heeft laten leeren kennen, zich in dit opzicht herziet en meer het oor geeft aan opmerkingen van die zijde, dan zal de daardoor verkregen betere verhouding ook aan deze zaak ten goede komen. De heer Bosman is in hooge mate teleurgesteld door het antwoord van den Wethouder van Financiën, die op spreker den indruk maakte van de zaak een weinig en bagatelle te willen behandelen, misschien zich niet heel goed in de materie heeft ingewerkt, of wel denkt: hoe minder ik er van zeg, hoe beter het is. De Wethouder is ten aanzien van den kostprijs der Licht fabrieken blijven staan op het dwaze standpunt, dat hij van het begin af heeft ingenomen. Daarover thans nog een enkel woord. Men heeft hier te maken met een technisch bedrijf, dat evenals alle andere bedrijven een boekhouding heeft. Nu is de verhouding tusschen het bedrijf en de boek houding een zoodanige, dat het bedrijf aan de boekhouding alle posten dicteert, die geboekt moeten worden en die door de boekhouding dan verder op de gebruikelijke wijze worden geboekt. Het bedrijf treedt dus steeds actief, de boekhouding altijd zuiver passief op. De boekhouding moet zoo zijn, dat men in de boekhouding altijd precies kan nagaan, wat er in het bedrijf gebeurt. Men zal uit de boekhouding dan ook kunnen vinden het totaal van alle kosten, die op het bedrijf drukken. Indien men dit totaal der'kosten deelt door hetgeen ge produceerd is, geeft het quotiënt den kostprijs aan. De kostprijs is niet altijd constant, omdat hij afhankelijk is van de grootte van de productie en van de onkosten. Blijven de kosten gelijk, maar vermindert de stroomverkoop, dan stijgt de kostprijs. De kostprijs kan dus alleen ver anderen indien er iets in het bedrijf verandert. Tot de kosten, welke op het bedrijf drukken, behooren ook de afschrijvingen. De afschrijving geeft het bedrag weer van het verlies, dat men lijdt door slijtage en verouderen Gemcentebegrooting Algemeene Beschouwingen. (Bosman e.a.) van machines en gebouwen. De reserve daartegen moet groot genoeg zijn om wanneer zij zijn versleten, ze door nieuwe te kunnen vervangen. De afschrijving is een vaste last, die op het bedrijf drukt. Indien een stof werd uitgevonden, met behulp waarvan men den levensduur van de machines tweemaal zoo groot zou kunnen maken als hij nu is, zou men de afschrijving overeenkomstig kunnen verlagen. De kostprijs zou daardoor dan natuurlijk ook verlaagd worden, en de winst zou grooter worden. Burgemeester en Wethouders hebben nu de juiste ver houding van de boekhouding tot het bedrijf verbroken: de boekhouding is ten opzichte van het bedrijf niet meer passief gebleven. Men heeft in de boeken eenvoudig ,de af schrijving verlaagd, zonder dat er in het bedrijf iets is ver anderd, dat die verlaging wettigt. De heer Goslinga: Neen, juist niet! De heer Bosman wil het wel aldus zeggenmen is minder gaan afschrijven, zonder dat de bedrijfsinstallatie verandering onderging. De heer Goslinga: Neen, men is juist veel gaan afschrijven. De heer Bosman ontkent het. Het lijdt geen twijfel, dat de afschrijving verlaagd is en daaraan behoeft de Wethouder toch zeker niet te twijfelen, want het staat ook duidelijk in de toelichting, die hij zelf heeft gegeven. Indien de af schrijving niet verlaagd was, zou men toch immers nooit tot verhooging van winst kunnen komen. Men zou hetzelfde resultaat natuurlijk ook bereikt hebben, wanneer men inplaats van de afschrijving te verlagen, de loonen 100.000.lager had geboekt, dan er werkelijk aan loon is betaald. Op die wijze wordt de kostprijs in de boeken ook ver laagd en de winst natuurlijk evenveel verhoogd. Het is op allerlei wijzen mogelijk meer winst te calculeeren als men gaat knoeien in de boeken. Maar daardoor wordt het verband met het bedrijf steeds verbroken; de boekhouding geeft dan niet meer een juist beeld van wat in het bedrijf gebeurt. Burgemeester en Wethouders hebben blijkbaar niet het juiste inzicht wat voor een bedrijf de afschrijving beteekent. Zij zien blijkbaar niet in, dat de afschrijving een vaste last is, die even goed op het bedrijf drukt als b.v. de loonen. Ver mindert men in de boeken de afschrijving, zonder dat in werkelijkheid de afschrijving verlaagd is, dan krijgt men een valsche balans, omdat zij geen juist beeld meer geeft van de werkelijkheid. Het gaat toch immers niet aan, dat men de afschrijving verlaagt terwijl in het bedrijf zelf niets is veranderd; en dwaas is het te beweren, dat men tot een lageren kostprijs is gekomen door een andere wijze van boeken, want de kostprijs moet in het bedrijf zelf gevonden worden; en in het bedrijf zelf is niets veranderd. Het verband tusschen boekhouding en bedrijf verbroken zijnde, komt men verder tot de nog dwazere conclusie, dat nu in het bedrijf de kostprijs verlaagd is het ook beter kan con- curreeren. Dat is toch wel de wijsheid op haar kop gezet! Het bedrijf zou beter kunnen concurreeren hoewel er in het bedrijf niets is veranderd. Dat zou een gemakkelijke manier zijn om een bedrijf te saneeren. Men scharrelde maar wat in de boeken en het bedrijf was weer gezond en kon beter de concurrentie weerstaan. Als de afschrijvingen te hoog waren, zooals de heer Goslinga nu zegt, had men een correctie kunnen aanbrengen, maar zoowel directie als commissarissen verklaren, dat de afschrij ving niet te hoog, eerder te laag is. Men mag dus niet zeggen, dat de afschrijving te hoog was; spreker beroept zich dus op den geleidebrief van commissarissen, waarin dezen uitdrukkelijk schrijven, dat de afschrijving al aan den lagen kant is. Men doet daardoor iets ongeoorloofds door de afschrijving in de boeken toch te verlagen, waardoor men calculatief tot een lageren kostprijs en tot een niet gemaakte winst komt. Het College legt daardoor een valsche balans aan den Eaad voor en vraagt die goed te keuren. De Eaad mag dat niet doen. De heer Verweij zegt, dat de accountant Moret daaraan zijn goedkeuring verleend heeft. De heer Bosman heeft daarmede niets te maken. De justitie heeft er ook niets mede te maken, er wordt volkomen open kaart gespeeld, er is enkel verschil van inzicht over wat het resultaat der voorgestelde boekingen is. De Wethouder zegt: u kunt praten wat u wilt, maar u hebt geen weg aangegeven om tot een sluitende begrooting te komen. Dat kan spreker zoo niet aanvaarden, hij heeft

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 20