MAANDAG 27 FEBRUARI 1933. 171 Gemeen tebegrooting Algemeene Beschouwingen, (van Stralen e.a.) quaesties zouden dan kunnen worden opgelost, vooral wanneer dat overleg wat soepel was. De Wethouder zou dan van zelf minder behoeven te ver gaderen, wat toch in overeenstemming is met zijn wensch. De heer Romijn houdt de heeren liever in de gaten en is er liever zelf bij. Spreker vindt het helaas noodig. De heer van Stralen begrijpt niet, waarom het niet vol doende is, dat er een geregeld contact bestaat tusschen de vertegenwoordigers van de vakcentralen eenerzijds en den dienst voor sociale zaken anderzijds. Waarom vertrouwt de Wethquder het niet en wil hij steeds bij het overleg aan wezig zijn? In andere gemeenten, met name den Haag, bestaat een zeer goede verstandhouding tusschen de diensten en de besturen der organisaties, hetgeen nooit tot onaange naamheden heeft geleid, maar het gemakkelijk werken be vordert en aan beide partijen ten goede komt. Er is vol strekt geen reden, een dergelijken toestand in Leiden niet te laten bestaan. Spreker vertrouwt, dat het met het ontwikkelingswerk van jeugdige werkloozen in de toekomst beter zal gaan dan het tot nu toe gegaan is en zal er daarom nu niets van zeggen. Aan de ontspanning van de volwassen werkloozen wordt nog te weinig gedaan. Toch is het noodzakelijk, dat er af en toe een oogenblik is, waarop de werkloozendie maanden en soms jaren onder den druk der omstandigheden hebben geleefd, zich van hun zorgen kunnen losmaken en een prettigen avond hebben. Het zou niet te onpas zijn, wanneer op dat gebied meer zou worden gedaan. Wat thans geschiedt, wordt alleen gedaan door het sub-comité van het Crisis comité en is geheel en al onvoldoende. Is het College nu niet bereid door het geven van een subsidie aan de organisaties het dezen mogelijk te maken, dit werk zelf ter hand te nemen? Volgens den Wethouder zouden de twee voorstellen, die spreker met betrekking tot de steunregeling heeft gedaan, elkaar uitsluiten, maar volgens spreker komen zij beide alleszins voor aanneming in aanmerking. De heer Wilmer zou sprekers voorstel met betrekking tot het buiten werking stellen van de tweede norm gegoten willen zien in den vorm van een verzoek aan de Regeering. Het kan zijn, dat de heer Wilmer er dan meer voor ge voelt, maar dit is voor spreker toch geen aanleiding om zijn voorstel in dien geest te wijzigen. Er is een raadsbesluit noodig, waarin wordt uitgesproken, dat de vermindering van de uitkeering, naarmate de werkloosheid langer duurt, afgeschaft moet worden. In verschillende gemeentebesturen heeft men op de afschaffing van de tweede norm aange drongen. Indien de Raad dit voorstel aanneemt, moet het besluit in verband met de verplichtingen, die de Rijksregeling aan de gemeente oplegt, ter kennis van de Regeering worden gebracht. Van de zijde van het gemeentebestuur zal men met de noodige klem er bij de Regeering op moeten aan dringen, tegen het raadsbesluit geen bezwaar te maken. Het zou kunnen gebeuren in den vorm, dien de heer Wilmer wenscht, maar het zou even goed kunnen gebeuren, als de Raad dit voorstel aannam, omdat ten slotte wel de goedkeuring van de Regeering noodig is, maar het toch beter is, dat de Raad positief verklaart, dat deze bepaling verdwijnen moet. De Wethouder ontraadde sprekers voorstel tot verstrekking van een brandstoffenbijslag in geld of van een waardebon en de heer Wilmer nam het hem zelfs kwalijk, dat hij het niet al ingetrokken had na de pertinente toezegging van het College, dat de qualiteit van de brandstof beter zou worden. Spreker herinnert er echter aan dat toen spreker eenige weken geleden verklaard had, blij te zijn, dat men van de parelcokes af was, door twee wethouders tegelijk is gezegd: ja, maar alleen omdat de parelcokes op waren; die beste brandstof zou dus nog verstrekt zijn, als de voorraad niet op was. Spreker begrijpt niet waar de heer Wilmer nu het vertrouwen vandaan haalt, dat het in de toekomst zal gaan zooals hij wenscht; immers, de Wethouder heeft gezegd te overwegen te zullen verstrekken parelcokes en eierkolen ge mengd, met alle ellende, die daaraan vastzit; hoogst waar schijnlijk zullen daaruit weer nieuwe klachten voortkomen. Welke hoeveelheid van elk zal verstrekt worden, hoe zal dat mengproces moeten gebeuren? Bovendien zullen zich dan prijsverschillen steeds voordoen. Dan is men nooit zeker, wat ook de heer Wilmer wenschelijk acht, dat een waarde van ƒ1.zal worden verstrekt; daalt de prijs van de parel cokes, dan zal die waarde weer niet worden bereikt; zoo blijft men steeds in de moeilijkheden. De eenige rationeele weg, om daarvan in de toekomst af te zijn, is aanneming Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen, (van Stralen e.a.) van sprekers voorstel; zij, die bezwaren hebben tegen een toeslag in geld, kunnen dat deel van sprekers voorstel steunen, dat handelt over een waardebon van 1.die niet anders kan worden ten gelde gemaakt dan door er brandstof voor te betrekken. Dit is ook gevraagd door de roomsch-katholieke arbeidersorganisatie en spreker moet toch aannemen, dat dit den heer Wilmer niet onverschillig zal zijn; wanneer dit door den roomsch-katholieken Volks bond gevraagd wordt, dan dient hij daaraan gehoor te geven en ernstig te overwegen of hij tegen dien wensch van zijn eigen organisatie moet ingaan. In de meeste den laatsten tijd zelfs in de allerkleinste plaatsen wordt geen brand stof in natura, maar een bijslag in geld verstrekt; de werk loozen kunnen daarvoor de brandstof koopen, die voor hun kachels het geschiktst is. Wat is er op tegen, dat dit ook hier gebeurt? Dan is men ook van die quaestie van de waarde af; dan weet men, dat de arbeiders ƒ1.krijgen, zooals ook door het rijk is toegéstaan; dan zijn alle klachten uit de wereld. Spreker heeft den Wethouder verder gevraagd, of de rijksregeling ook geldt voor de door Maatschappelijk Hulp betoon gesteunde ongeorganiseerden en of het rijk daarin subsidieert. De Wethouder heeft op het laatste toestemmend ge antwoord. Spreker heeft tot taak in den Raad in de allereerste plaats voor de georganiseerde werkloozen het pleit te voeren, maar het is toch ook noodzakelijk, dat hij de aan dacht vestigt op onrechtvaardigheden, die zijns inziens bestaan ten opzichte van den steun aan ongeorganiseerden. De Raad heeft er bij het College en speciaal bij den Wethouder voor Sociale Zaken op aangedrongen met de werkloozenondersteuning zoo ver te gaan, als de Rijks regeling toelaat. De Wethouder deed het eerst voorkomen, alsof hij de tegenwoordige ondersteuning voldoende vond, maar verklaarde later positief, dat ze onvoldoende was. De wijze, waarop de ongeorganiseerde werkloozen door Maatschappelijk Hulpbetoon worden gesteund, wijkt af van die in andere plaatsen. De Rijksregeling heeft een steunnorm zoowel voor georganiseerden als voor ongeorganiseerden. Voor de laatsten is de steun f 1.en de kindertoeslag 0.15 minder dan voor de eersten. In Leiden wordt aan de toepassing van deze normen niet de hand gehouden. Hoewel men het subsidie van het Rijk heeft aanvaard, gaat men met de steun verb euing aan de ongeorganiseerden op de oude, onvoldoende wijze voort. Dit is niet te rijmen met de bewering van den Wethouder, dat hij voor de werkloozen alles wil doen, wat hij kan. Spreker zou gaarne alsnog van het College willen ver nemen, waarom in Leiden de steunnormen voor de onge organiseerden lager moeten zijn dan die in andere plaatsen. Spreker is het niet eens met wat de Wethouder heeft gezegd over de werkinrichting, die allerminst in orde is. De opheffing van de inrichting zou voor de betrokken ver pleegden allerlei nadeelige gevolgen hebben en daarom is spreker er in principe voor haar te behouden. De inrichting moet echter gemoderniseerd worden, opdat men niet meer zal kunnen spreken van een inrichting, die een schande is voor de stad Leiden. Verleden jaar heeft het College de opdracht van den Raad aanvaard om zoo spoedig mogelijk voorstellen tot reorganisatie van de inrichting in te dienen. Het College heeft zich tot het bestuur van de werkinrichting gewend, maar de zaak is daar niet op de behoorlijke wijze behandeld. Wel heeft het bestuur er na de ontvangst van den brief van het College eenige vergaderingen aan gewijd, doch later is er weer de klad in gekomen en thans is men niet verder gekomen dan dat eenige leden van het bestuur een bezoek hebben gebracht aan een werkinrichting in een andere plaats. Dat gaat natuurlijk niet goed. Een van beide zal moeten gebeuren: de werkinrichting zal moeten worden opgeheven dan wel behoorlijk gereorganiseerd. Daarom heeft spreker zijn voorstel gedaan het College op te dragen binnen één jaar reorganisatievoorstellen te doen. Dit zal een aansporing voor het bestuur zijn. Spreker zegt toe zoo krachtig mogelijk te zullen medewerken, dat ten spoedigste een reorganisatie tot stand komt. De heer Romijn zegt, dat de heer van Stralen dat eeri beetje eerder had moeten doen. De heer van Stralen acht dit een zeer ongemotiveerd verwijt van den heer Romijn, waarvan spreker trouwens niets af weet. Wanneer de heer Romijn zoo in het algemeen verwijten doet, dan zou spreker zeggen: had hij maar een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 19