168 MAANDAG 27 FEBRUARI 1933. Gcmeenlobegrooting Algemeene Beschouwingen. (Vcrwcij e.a.) De heer Verweij kan zich voorstellen, dat men er in de gegeven omstandigheden behoefte aan heeft, den nadruk te leggen op het extra-parlementaire karakter van het Kabinet. Dat neemt echter niet weg, dat in den loop der laatste vier jaren de Regeering is getolereerd en haar maatregelen zijn gesteund door de partijen van rechts, die ook in dezen Raad zijn vertegenwoordigd. Ook de sociaal-democraten hebben weieens de Regeering gesteund, zooals de heer Wilbrink nu opmerkt, als zij meen den, dat zij iets goeds voorstelde. Al zijn de sociaal-democraten het met anderen eens om trent het doel, het sluitend maken van de begrooting, zij aanvaarden niet alle middelen, die tot dat doel leiden. Inder daad zit men hier in Leiden, maar men moet bij de be oordeeling hiervan wat verder zien en zijn oog richten naar den algemeenen toestand. De heer Goslinga zegt: de ware vrienden van de werkloozen zitten hier en niet bij de S.D.A.P., daaraan ontbrak deze toevoeging: zooals wij het werkloozen- vraagstuk en de hulp aan de werkloozen zien. Van spreker is niet te verwachten, dat hij aan de waarheid van deze meening van den Wethouder zal tornen, maar z.i. is zeer binnenkort verlaging van de steunnormen voor de werkloozen te verwachten en spreker is dan wel zeer benieuwd naar de houding vaD de anti-revolutionnaire partij. Uit de geschiedenis blijkt, dat christelijke democratie altijd beteekent: zich zoolang mogelijk verzetten tegen salarisverhooging als daarvoor de tijden gunstig zijn en zoo spoedig mogelijk met salarisverlaging komen, wanneer de tijd ongunstiger wordt. Wanneer spreker ziet de passage in het rapport-Weiter, waarin reeds werd aangekondigd verlaging van de werkloosheidsuitkeeringen, en hij gaat na de houding van de christelijke partijen ten aanzien van dit vraagstuk, dan is hij geenszins gerust, dat die houding zoodanig zal zijn, dat men dergelijke maat regelen zal weten af te wijzen. Vervolgens sprak de Wethouder over het bord, waarop geen spek zou komen, als de voorstellen van de S.D.A.P. werkelijkheid zouden worden. Doorgaande op deze beeld spraak zegt spreker, dat de christelijke democratie het spek, dat er dan nog op dat bord is, er ook afhaalt. Uit de discussie is spreker duidelijk geworden, dat eigenlijk niemand het subsidie aan het Leidsch Muziekcorps, dat spreker voorstelt te handhaven, heeft verdedigd. Het is spreker uit de discussies niet gebleken, dat ook andere leden van den Raad prijs stellen op het behoud van dit subsidie. Het is ongeveer het eenige muziekcorps, dat door de gemeente wordt gesubsidieerd. Spreker is bereid zijn desbetreffend voorstel in te trekken, wanneer de Raad aan de muziekcorpsen in het algemeen een tegemoetkoming wil geven, hetgeen zou kunnen geschieden door aan den Bond van Leidsche Harmonie- en Fanfare-Corpsen, waarbij alle Leidsche muziekcorpsen, dus van alle richtingen, zijn aan gesloten, een subsidie van 1000.te verstrekken. Dit beteekent voor de gemeente een bezuiniging van 3000. Is de Raad daartoe niet bereid, dan zal spreker zijn voorstel handhaven. Aangezien aan de discussie een einde moet komen, zal spreker het hierbij laten, hoewel men nog heel veel heeft gezegd, waarvan het gewenscht zou zijn, dat spreker er op inging. De heer Vos stemt volkomen in met de opmerking van den Voorzitter, in het begin van diens begrootingsrede, dat de gevolgde wijze van behandelen van een ernstige zaak als de gemeentebegrooting niet in het belang van een richtige afdoening is. In de eerste plaats is daartoe het aantal ingediende voor stellen veel te groot. Het is voor de Raadsleden volstrekt onmogelijk, de gevolgen van de aanneming of verwerping van al die voorstellen volledig te overzien. Voor de juiste beoordeeling van de uitgebrachte stemmen zou het noodig zijn, dat ieder Raadslid zijn stem motiveerde. Spreker kiest één voorbeeld ter verduidelijking van zijn bedoeling: het voorstel van den heer Knuttel tot het ter lezing leggen van het dagblad „De Tribune" in de openbare leeszaal „Reuvens". Om meer dan één reden staat spreker aan de zijde van den heer Knuttel en keurt hij de uitsluiting af; toch zal hij tegen dat voorstel-Knuttel stemmen, omdat bij aanneming, en dat moet de heer Knuttel toch wenschen, het bestuur van de leeszaal genoodzaakt zal zijn om öf het subsidie van de gemeente af te wijzen, öf te verliezen de subsidies van Rijk en Provincie, waardoor het voortbestaan van deze, vooral ook voor de arbeidersklasse nuttige instelling, ernstig zou worden bedreigd. Bij tegenstemmen zonder deze korte toe lichting ware sprekers. stem allicht verkeerd beoordeeldtoch ziet spreker geen kans over alle ingediende voorstellen zijn stem te motiveeren en dus moet hij dat gevaar dan ook wel loopen. Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen. (Vos e.a.) Vervolgens acht spreker het aantal sprekers veel te groot. De heer Knuttel en spreker vormen hier elk een afzonder lijke fractie en zijn dus wel eenigermate verplicht eenige opmerkingen te maken, maar de overige Raadsleden zijn ieder slechts een fractie van een fractie en spreker begrijpt niet, dat het noodig is, dat nu allen hier het woord voeren. Van 2 Raadsfracties hebben alle leden het woord gevoerd, van de 3 overige alle op één na; die overvloed is niet dienstig voor een goede behandeling der gemeentebegrooting. Spreker ondersteunt daarom gaarne het verzoek van den Voorzitter om in het vervolg zich daarin eenigermate te beperken. Bovendien heerscht hier nog sterk het euvel van de interrupties; spreker geeft toe en ziet niet voorbij hun heerlijk voordeel, dat zij menigmaal het debat verlevendigen, maar zij hebben ook twee nadeelen; zij brengen soms ver warring in de discussie en zijn altijd van nadeeligen invloed op den duur van de besprekingen. Bij de beantwoording van sprekers klacht inzake het uitblijven van inlichtingen omtrent de Lorentz herdenking wees de Voorzitter er op, dat spreker zich bij het College aan een verkeerd adres bevond. Maar in zijn onervarenheid als raadslid heeft spreker daarover reeds het vorige jaar inlichtingen gevraagd, die hem toen door het College bereidwillig zijn verstrekt, zonder deze aan wijzing of terechtwijzing. De Voorzitter zal dan den heer Vos beloonen. Spreker heeft terstond contant betaald en Zaterdag het ontwerp in zijn eerste gedaante reeds aanschouwd. De heer Vos heeft er toch geen berouw van, die zaak even te hebben aangeroerd; hij acht het allerminst over bodig en gevoelt het zelfs als een plicht in den Raad een woord te wijden aan de nagedachtenis van een man, die niet alleen door de uitnemendheid van zijn verstand, maar ook door den adeldom van zijn gemoed een sieraad is geweest van Leiden's hoogeschool en van Leiden zelf en krachtig heeft bijgedragen tot beider roem. De Wethouder van Onderwijs heeft in zijn antwoord op de klachten over de late behandeling van sommige zaken spreker toegevoegd, dat deze in de keuze van zijn voor beelden ongelukkig is geweest. Spreker is nog niet tot dat inzicht gekomen. De Wethouder merkte daarbij op, dat hij er tegenop kwam, ook in het belang van de ambtenaren, aan de afdeeling Onderwijs werkzaam en hier was de Wet houder driewerf ongelukkig. Vooreerst denkt een raadslid, als hij bij de behandeling van de begrooting spreekt over de afdeeling Onderwijs, niet aan de vertrekken van het gemeentehuis, waar aan de onderwijszaken wordt gewerkt, maar aan Jièt vertrek, waar aan de onderwijszaken wordt gedacht en leiding wordt ge geven aan het werk in de andere vertrekken. In de tweede plaats heeft de Wethouder zijn opmerking gericht tot het eenige raadslid, dat, bij de hulde, welke hij bracht aan het College voor het samenstellen van de be grooting, de ambtenaren heeft betrokken en natuurlijk ook de ambtenaren van de afdeeling Onderwijs, die daarin zeker hun aandeel hebben gehad. In de derde plaats was de opmerking ongelukkig, omdat in sprekers voorbeelden de ambtenaren al bijzonder weinig werk hebben te verrichten. Vooreerst de samenstelling van het leerplan. Daarbij hebben de ambtenaren feitelijk niets anders te doen dan den Wethouder mede te deelen, dat de stukken zijn binnen gekomen en op zijn last de stukken te verzenden naar hen, die advies moeten uitbrengen. Uit de data, die de Wethouder noemde, is gebleken, dat de samenstelling van het leerplan zeven maanden heeft gevorderd, wat men niet als een groote tijdruimte kan beschouwen, wanneer men in aanmerking neemt, dat de commissie van vier het werk moet doen in vrijen tijd en daarbij de stof heeft te verwerken gehad, die in 14 ver gaderingen was bijeengebracht. Daarop is echter gevolgd: het advies van den Rijks inspecteur. het advies van de Plaatselijke Schoolcommissie en het vaststellen van het oordeel door den Wethouder. De Plaatselijke Schoolcommissie, die niet eiken dag ver gadert, heeft drie weken noodig gehad en met inbegrip van deze drie weken hebben die eenvoudige werkzaamheden 8 maanden gevorderd. Dat heeft te lang geduurd. Toen spreker deze berekening na de vermelding van de data had gemaakt, gevoelde hij sterk de neiging in zich opkomen om de verzachtende omstandigheid, die hij ge vonden had in den langen, wettelijk voorgeschreven weg bij dit werk, niet meer te doen gelden. Wat het tweede voorbeeld betreft: de vaststelling van de regeling, voorgeschreven in artikel 125, lid 1, sub fc, van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 16