164 MAANDAG 27 FEBEUAEI 1933. Gemecntcbegrooting Algemeenc Beschouwingen. (Braggaarlie Does.) ding van geld, gezegd: dat is het rapport van den dokter en daaraan mag ik niet tornen, anders krijg ik er een opmerking over in den Eaad! In het algemeen heeft spreekster echter, zooals zij zeide, weinig te klagen, maar in de vergadering van 21 Februari j.l., toen er een geval over stempelplicht aan de orde was, was de Wethouder meer dan onhebbelijk, zelfs zoo erg, dat het spreeksters partijgenoot noopte in de notulen te doen vastleggen het onhebbelijk optreden van den Wethouder jegens spreekster persoonlijk. Die kwestie zat aldus: de voorzitter maakte een opmerking over een ingezonden brief van het N. V. V.; spreekster zeide toen tot hem: gij hebt den schijn gewekt, alsof wij daarvóór zouden zijn geweest. Daarop antwoordde de Wethouder: dat doet men alleen te Leiden, het uitlegging geven aan woorden, welke iemand niet heeft gebezigd; dat heb ik van het N. V. V. niet ondervonden. Spreekster heeft toen aan den Wethouder verzocht zich nader te verklaren. Neen, antwoordde de Wethouder, dat doe ik niet; ik ben dat niet van plan op zulk een vraag. Spreekster wilde gaarne op een beleefde vraag van haar een beleefd antwoord hebben, maar tot heden heeft zij dat niet gekregen. Zij zou alsnog van den Wethouder willen vernemen wat hij met dat gezegde heeft bedoeld. In dit verband wil spreekster ook wijzen op de minder faire houding, welke de Wethouder in den Eaad heeft aange nomen tegenover haar partijgenoot de Eoo. De Eaadsleden zullen zich herinneren, dat de Wethouder sprekende over de lage steunbedragen, mededeelde, dat hij in Maatschappelijk Hulpbetoon een voorstel had gedaan om aan iemand, die van zijn organisatiekas was gaan trekken en daardoor 2.50 minder ontving, dat bedrag vanwege Maatschappelijk Hulpbetoon bij te betalen, dat hij zich tegen een sociaal-democTatisch lid van Maatschappelijk Hulpbetoon had moeten keeren om het er door te krijgen en dat dat sociaal-democratisch lid had tegengestemd. Spreekster herhaalt, dat de houding van den Wethouder niet erg fair was, want tegenover dit ééne geval zijn hon derden gevallen te noemen, waarin de heer de Eoo getracht heeft voor inenschen een hoogere uitkeering te krijgen dan men in Maatschappelijk Hulpbetoon wilde geven. De heer Knuttel voegt spreekster toe, dat het dus waar is. Spreekster antwoordt, dat zij de overwegingen zal opgeven, welke haar partijgenoot tot het aannemen van die houding hebben geleid. De heer de Eoo meende niet beter te kunnen doen dan aan spreekster een schriftelijke verklaring ter hand te stellen, waarin de beweegredenen, welke hij in dit geval voor zijn optreden had, waren vastgelegd. Die verklaring luidt als volgt: „Naar aanleiding van de uitlating van den heer Eomijn in de Eaadszitting van Vrijdag 17 dezer, waarbij de Wethouder de mededeeling deed, dat een Socialistisch Commissielid van Maatschappelijk Hulpbetoon tegen een steunbedrag zou hebben gestemd, hetwelk bestemd was voor een E.K. georganiseerd bouwvakarbeider, meen ik IJ te moeten verzoeken, deze kwestie bij de replieken in den Eaad recht te zetten, omdat het hier niet betreft een geval, dat hiermede zou zijn uit gesproken dat het steunbedrag van dezen man voldoende zou zijn, doch dat in de bewuste vergadering meer gesproken is over het principe, of een georganiseerd arbeider, recht hebbend lid van de werkloozenkas van zijn Organisatie, thuis behoorde bij Maatschappelijk Hulpbetoon. U zult zich herinneren, dat door mij in die vergadering uitdrukkelijk is verklaard, dat het bij mij niet ging om het bedrag, doch om het beginsel, hetgeen door mij eenige malen is herhaald, hetgeen de Wethouder zal moeten erkennen.Dat deze uitspraak ook een principieele zou moeten zijn, bewijst, dat deze aanvraag speciaal daarvoor in een groote vergadering is besproken en behandeld en wel op voorstel van den voorzitter zelf. Nog steeds ben ik van meening en zal dat blijven, dat een rechthebbend lid van de organisatie niet door Maat schappelijk Hulpbetoon gesteund moet worden, en indien de uitkeeringen van de kas te laag zijn, hetgeen door mij ten v >lle wordt erkend, getracht zal moeten worden hierop een bijslag van de Gemeente te krijgen gelijk dit in andere plaatsen het geval is en ook toelaatbaar is volgens de minis- terieele bepalingen. Dit alles is door mij in die vergadering gezegd en moet den Wethouder dus bekend zijn. Ik zou hierop niet zijn teruggekomen, indien de bewuste uitlating niet een verkeerde gevolgtrekking tengevolge zou hebben gehad en twijfel er niet aan, of de heer Eomijn zal wel zoo ridderlijk zijn, zijn uitspraak eveneens in het openbaar te willen herroepen. Vriendelijk verzoek ik U dus hierop de aandacht te willen Gemcentebcgrooting Algemeenc Beschouwingen (Braqgaarde Does e. a.) vestigen, waarbij U bij de replieken meer in de gelegenheid zijt dan ik in het openbaar zou kunnen aantoonen." Voor den Wethouder is dit geen nieuwtje; deze wist, dat de heer de Eoo niet tegen de bedragen als zoodanig stemde, maar dat hij er bezwaar tegen had, dat deze menschen, hoe wel zij tenvolle aan hun verplichtingen hadden voldaan, toch bij Maatschappelijk Hulpbetoon moesten komen. De Wet houder moet het dus zoo niet voorstellen. Dit maakt de zaak minder fraai, omdat hij zich hier als den redder voor deed, alsof hij den menschen meer wilde geven, maar de socialistische leden dat hebben tegengehouden. Spreekster hoopt, dat de Wethouder dit hier zal willen erkennen. Ook over het Crisis-comité is niets gezegd. Spreekster heeft daarover verschillende klachten. Spreekster heeft hier een lijstje van den lijdensweg van een katholiek georganiseerde, dien hij moest gaan vóórdat hij steun kreeg van Crisis-comité en Maatschappelijk Hulpbetoon. Het gezin bestond uit 6 personen, huur 4.50 0.50 per week voor achterstand, fonds 0.80; inkomen ƒ12.50 van Maatschappelijk Hulpbetoon. Op 1 December is hij naar het Brokkenhuis gegaan, is naar Maatschappelijk Hulpbetoon gestuurd, vervolgens naar de Arbeidsbeurs, vandaar naar mevrouw Cohen op den Witten Singel; deze stuurde hem naar haar zoon, den brandstoffen- handelaar, aan de van der Werffstraat; toen is hij gestuurd naar mevrouw Manders, Oegstgeesterlaan, daarna is hij naar Maatschappelijk Hulpbetoon teruggestuurd, toen weer naar de Arbeidsbeurs en toen weer naar Maatschappelijk Hulp betoon. Daarna is het een week uitgesteld; de zaak moest nog onderzocht worden en tenslotte is de aanvrage afge wezen. Toen is hij naar den Armenraad gegaan, waarvan hij op 12 December een kaart kreeg, waardoor hij het ge vraagde kon koopen, dat echter in verband met het inkomen van 12.50 te duur was. Toen is. hij weer naar het Crisis comité geweest en afgewezen; toen heeft hij weer een verzoek gericht tot het Brokkenhuis en weer een kaart gekregen, dat hij de aangevraagde goederen kon koopen. Spreekster kan zich voorstellen hoe men het geduld van dergelijke menschen op de proef stelt, voordat men er toe komt hun iets te geven het Crisis-comité wordt als een kapstok gebruikt; deze men schen worden van het kastje naar den muur gestuurd. Aaugezien nog niemand uit den Eaad is ingegaan op wat spreekster over Maatschappelijk Hulpbetoon gezegd heeft, spreekt zij dan ook de verwachting uit, dat men van tegen spraak heeft afgezien, omdat men hier met bewijzen moet komen om te kunnen tegenspreken de beschuldigingen, die spreekster met bewijzen heeft gestaafd. Daarom moet men uit alle macht streven naar verbetering; men bedenke, dat de werkloozen geen minderwaardigen zijn, maar slachtoffers van het kapitalistisch wanbeheer en recht hebben op een behoorlijk levenspeil voor hen en hun gezinnen. Indien men dat in de toekomst zal bereiken, is het werk hier voldoende beloond. Daarom beveelt spreekster al haar voorstellen nog maals ten zeerste bij den Eaad aan. De heer Wilmer heeft dezer dagen gelezen, dat het in dezen tijd van laagconjunctuur opvallend is, dat ook de waardeering, die men voor elkaar heeft, zich vaak ook niet hoog kan opwerken. Ook spreker meent dit verschijnsel te moeten constateeren en het verheugt hem daarom voor zich zelf, dat hij daarvan dan niet geheel en al het slachtoffer is geworden en dat hij in alle oprechtheid zijn waardeering kan uitspreken voor de wijze, waarop alle leden van het College hun beleid en dat van het College in het algemeen hebben uiteengezet en verdedigd. Volgens den heer Eomijn zou spreker dien beschuldigd hebben van te veel rekenmeester te zijn; terecht voegde hij er aan toe dat wanneer spreker een beschuldiging uit, hij die ook moet bewijzen. Spreker zegt „terecht", omdat hij staat op het conservatieve, misschien reactionnaire en, naar het spreker nu en dan toeschijnt, niet-democratische stand punt, dat in een openbare vergadering dezelfde regels van moraal en fatsoen gelden als in het privé-verkeer, n.l. dat men ook in een vergadering niet mag beschuldigen zonder daarvoor de stringentste bewijzen te kunnen aanvoeren. De heer Eomijn zou dus gelijk hebben, dat spreker bewijzen moet aanvoeren, wanneer spreker hem zou hebben beschuldigd. Spreker heeft hier voor zich wat de stenografen van zijn betoog hebben gemaakt, hoe zij met hun vaardigheid en bekwaamheid dat betoog hebben samengevat, en dan leest spreker omtrent hetgeen hij in eerste instantie heeft gezegd het volgende: „Spreker uit zijn waardeering voor de activiteit van het College, al geeft hij den Wethouder, belast met het zeer moeilijke werk van den Socialen Dienst, met de zeer moeilijke functie van voorzitter van Maatschappelijk Hulpbetoon en van Sociale Zaken, in overweging om zich er voor te hoeden,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 12