VRIJDAG 17 FEBRUARI 1933.
139
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Goslinga e.a.)
Men zal wel door middel van conversie der schulden het
doel kunnen bereiken, maar daarin ligt een taak voor het
Rijk en niet voor een gemeente afzonderlijk. Indien de heer
Kooistra wil doorgaan voor een specialiteit op het gebied van
den woningbouw, zal hij dat moeten erkennen. Geeft hij het
niet toe, dan heeft hij voor spreker zijn reputatie voor goed
verspeeld, want dan weet hij er niets van. Spreker is van
deze zaken volkomen op de hoogte, zoodat de heer Kooistra
hem op dit gebied niets kan wijsmaken. Het is een zeer
moeilijke materie, maar spreker heeft er zich in het belang
der gemeente zeer goed ingewerkt. Hij kan zich beroepen op
tal van autoriteiten, die ten deze aan zijn zijde staan.
Spreker is voor verlaging der huren en wil graag gaan in
de richting, die door den heer Wilbrink is aangegeven. Het
voorstel tot nivelleering van de huren is het bewijs, dat het
College in deze richting werkzaam wil zijn.
De heeren Kooistra en Knuttel vragen echter iets, dat
onmogelijk is.
Spreker komt thans tot de bespreking van de bedrijven.
Met het voorstel van den heer Knuttel betreffende de ver
laging van de tarieven van gas en electriciteit voor de inge
zetenen met een inkomen van minder dan 1.500.is
spreker spoedig gereed: het kost 325.000.en dat bedrag
kan spreker in verband met de zware lasten van de werk-
loozenuitkeeringen, alsmede de uitkeeringen van Maatschap
pelijk Hulpbetoon niet missen.
Als de heer Knuttel is Watt van de affiches, is de heer
van Eek Half Watt.
De heer Knuttel had niet gedacht, dat de heer Goslinga
zoo goed op de hoogte was van de bioscoop.
De heer Goslinga ziet altijd de reclamebiljetten en is als
Wethouder bovendien belast met de zorg voor de naleving
van de verordening betreffende de vermakelijkheidsbelasting,
zoodat bij ex officio er kennis van moet nemen.
De heer Knuttel merkt op, dat de Wethouder van Finan
ciën dus ook van de zonde leeft.
De heer Goslinga begrijpt de voorstellen van den heer
Van Eek betreffende de levering van gas en electriciteit aan
werkloozen en de verlaging van de meterhuren niet. Zij zijn
een greep uit de winst van de Lichtfabrieken en hebben
hetzelfde gevolg als een voorstel tot verlaging van den prijs
van gas en van electriciteit. Alles wat men op deze manier
aan de Lichtfabrieken ontneemt, verkleint de winst, die in
de kas van de gemeente komt en kan dus niet dienen voor
het groote doel, waarvoor spreker de winst noodig heeft: het
sluitend maken van de begrooting.
Het voorstel van den heer Van Eek betreffende de levering
van gas en electriciteit aan werkloozen kost 98.000.dat
betreffende de meterhuren 93.000.per jaar, waarvan
30.000.ten bate van de buitengemeenten komt. Wanneer
beide voorstellen zouden worden aangenomen, wordt het totale
bedrag 12.600.minder en dus ongeveer ƒ178.000.per
jaar. Spreker kan dit geld niet missen en moet zich dus
beslist tegen deze voorstellen verklaren.
Wanneer men de opmerking maakt: aan de meterhuren
wordt verdiend door de gemeente, is die opmerking ten
aanzien van de gasmeters niet juist, maar zou er wel eenige
reden voor kunnen bestaan wat de meters der electriciteits-
fabriek betreft. De huren vormen een soort van vast inkomen
van de Lichtfabrieken en verlaging van de huur der laatst
bedoelde meters zou hetzelfde effect hebben als verlaging
van de stroomprijzen.
De gemeente maakt met haar prijzen, inclusief de meter
huren, geen slecht figuur.
Bij een verbruik van 360 M8 gas per jaar betaalt men in
Leiden 37,20, inclusief meterhuur. Men betaalt echter in
Delft ƒ46.80, Dordrecht 39.Gouda ƒ38.40, Den Haag
ƒ38.50, Rotterdam ƒ40.80, Schiedam ƒ45.60 en Vlaardingen
ƒ46.20, dus in die andere plaatsen gemiddeld ƒ42.15.
De prijs van den electrischen stroom is in Leiden bij een
verbruik van 75 KWU per jaar 19.20 en in de genoemde
andere gemeenten gemiddeld 22.40.
Alleen Den Haag is goedkooper, n.l. ƒ18.Delft ƒ21.90,
Dordrecht ƒ22.05, Gouda ƒ21.75, Rotterdam, Schiedam en
Vlaardingen elk ƒ24.30. Bij 200 KWU gebruik per jaar is
de gemiddelde prijs over de provincie 53.40, in Leiden
ƒ44.20, per KWU zijn deze cijfers ƒ0.26.7 en ƒ0.22.1.
Hieruit blijkt, dat Leiden aan den zeer redelijken kant is
en gemiddeld de laagste prijzen van Zuid-Holland berekent.
Op dien grond kan spreker het voorstel-van Eek dus niet
aan den Raad aanbevelen, hetgeen spreker wel spijt, want
hij zou wel gaarne iets in die richting willen doen, zij het
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Goslinga e.a.)
niet in die van verlaging der meterhuur; dit kan op het
oogenblik niet.
Spreker kan met het voorstel-Bergers tot verlaging der
weegloonen bij het Slachthuis niet meegaan, op dezen alge-
meenen grond, dat het volmaakt reëel en ook geheel wettelijk
is, voor diensten, die men bewijst, retributie te heffen. Het
Slachthuis bewijst zijn gebruikers diensten door te wegen
geslacht vee en onderdeelen daarvandan is het ook vol
maakt billijk daarvoor te betalen. Wanneer dit afgeschaft zou
worden, met welk recht kan spreker dan nog van iemand
op de veemarkt weegloon vragen, wanneer hij niet een geslacht,
maar een levend stuk vee laat wegen. De heer Bergers komt
met dit voorstel eigenlijk aan een belangrijk object van
heffingen. Nu zijn volgens de heeren Bergers en Manders die
tarieven te hoog; die zijn evenwel al heel wat verlaagd,
n.l. in 1932. In elk geval zou spreker dan toch meer gevoelen
voor verlaging van het hoofdtarief dan van de tarieven, die
niet door allen worden betaald.
De heer Bergers zegt, dat daarin ook door ieder betaald
wordt, n.l. tot een 99% daarvan; voor varkens tot 100%.
De heer Goslinga zegt, dat dit volgens inlichtingen van den
Directeur niet juist is. In normale tijden zijn er velen, die
van de weging aan het Slachthuis geen gebruikmaken; op
het oogenblik, met de Crisis-varkenswet, is dit anders de
runderslagers wel; die koopen runderen per stuk en willen
na slachting wel weten wat er in zit.
Spreker vindt het ondankbaar van den heer Bergers, dat
hij nu, na het voorstel van het College tot verlaging, voor
stelt het weegloon ineens geheel af te schaffenzoo maakt hij
het spreker moeilijk om met voorstellen in dien geest te
komen; dan moet spreker altijd bang zijn, dat de heer
Bergers met verder strekkende voorstellen komt, met steun
van andere raadsleden.
Op dit punt moet de heer Bergers zijn meening toch eens
herzien. Als men het weegloon voor geslachte varkens en
onderdeelen daarvan prijsgeeft, kan men wel alle weeg
loonen prijsgeven. Nu weet spreker, dat dit voor de gemeente
geen groote inkomsten zijn; de gemeente heeft een serie
kleine ontvangsten, maar daarnaast ook kleine uitgaven.
Spreker moet echter aan zijn kleine ontvangsten vasthouden,
omdat hij ze noodig heeft om de zaak sluitend te houden.
Bovendien zou het geheel gratis stellen van de weging tot
gevolg hebben, dat er een ongelimiteerd gebruik van werd
gemaakt; juist door een zekere retributie te heffen beperkt
men het gebruik tot die gevallen, waarin het ook werkelijk
noodig is.
De heer Manders zegt, dat de Wethouder een vergelijking
heeft gemaakt met andere gemeenten, maar hoe verhouden
de slachtloonen hier zich tot die in den Haag
De heer Goslinga zegt, dat het niet over de slachtloonen,
maar over de weegloonen gaat; op de slachtloonen is spreker
niet geprepareerd. Volgens den uitleg van den Directeur
van het Slachthuis wordt er in Den Haag nog 18.000.
weegloon ontvangen. Men moet zoo'n tarief in onderling
verband beschouwen, maar de heer Bergers neemt de voor-
deeligste dingen uit andere plaatsen en wil die ook hier toe
passen; dat gaat niet. Spreker is het eens met den heer
Bergers, dat men zooveel mogelijk de algemeene onkosten
moet verlagen, maar dan is veel meer te zeggen voor een
uniforme verlaging, waarvan allen profiteeren, dan om
bepaalde bewezen diensten van de gemeente vrij te stellen.
Het doet spreker bijzonder genoegen, dat de heer van Stralen
en zijn fractie in deze achter hem staan; daardoor geven
zij op dit punt blijk van een helder inzicht in de zaken der
gemeente.
Over de Leidsche Duinwater Mij zijn nogal harde noten
gekraakt, echter toch wel ten onrechte. Spreker sluit zich
geheel aan bij de woorden van zijn mede-commissaris, den
heer Donders; hij onderschrijft ten volle diens argumenten
tegen het voorstel-Verweij en vraagt den heer Verweij nog
eens na te lezen wat in 1926 hier gezegd is bij het voorstel
tot verlenging van de concessie met 10 jaar. Toen hebben
zelfs de heeren Knuttel en Verweij daarvoor gestemd. Dit
beteekent, dat in gemeentebeheer brengen van de Leidsche
Duinwater Mij in 1936 mogelijk is, maar eerder per se niet,
tenzij alle aandeelen eerder in het bezit der gemeente zijn.
Ook na afloop der concessie zou spreker dit niet gewenscht
achten, maar daarover is dan te praten, maar op het oogen
blik is het juridisch niet mogelijk. Hierdoor zou men de
gemeente drijven in een richting, die niet in het gemeente
belang is. Men heeft de concessie nu eenmaal met 10 jaar
verlengd en dat het grootste aantal aandeelen van eigenaar