134
VRIJDAG 17 FEBRUARI 1933.
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Splinter.)
te komen, den normalen arbeidsdag verre zullen moeten over
schrijden
Is de Minister bereid tot het treffen van maatregelen
waardoor de verregaande willekeur van aannemers van Rijks
straatwerken aan banden wordt gelegd?"
Daarop heeft de Minister van Waterstaat geantwoord:
»De in de eerste vraag vermelde gegevens zijn juist, behoudens
dat in vele gevallen per ploeg van twee straatmakers niet
drie, maar twee handlangers medewerken.
Een goed straatmaker kan per dag 60—80 M2. afleveren
en op het bedoelde werk een netto-bedrag verdienen van
gemiddeld 60 cent per uur. Welk loon sommige gemeenten
betalen, kan buiten beschouwing blijven.
Op de uitgevoerde bestratingswerken wordt streng toezicht
uitgeoefend. Onvoldoend werk wordt onvoorwaardelijk afge
keurd. Vrees voor slecht werk behoeft derhalve niet te
bestaan. Tegen overschrijding van den normalen arbeidsdag
waakt de Arbeidsinspectie. Zoodanige overschrijding heeft,
voor zoover bekend, op dit werk niet plaats gehad.
Voor het treffen van maatregelen, als in de laatste vraag
zijn bedoeld, zijn geen termen aanwezig.''
Het loon der particuliere straatmakers was in Leiden
hooger dan 0.44 per M2. en bedroeg ten minste 0.19
per M2.
Eerlijkheidshalve moet spreker toegeven, dat er weieens
werk overgemaakt moet worden. Het toezicht houdend
personeel moet er echter op letten, dat de gemeente goed
werk krijgt. Maar juist als de straatmakers in gemeente
dienst zijn, is het zoo moeilijk het werk te doen overmaken
en dan bemerkt men het nadeel van het uitvoeren van het
werk in eigen beheer, want dan is iemand, die altijd samen
werkt met den opzichter, al spoedig geneigd te zeggen: het
kan nog wel.
Het uitvoeren van werken in eigen beheer zou nood
zakelijk leiden tot uitbreiding van het personeel, waarvoor
echter niet gedurende het geheele jaar werk te vinden is.
Het behoeft maar even te vriezen en bij Gemeentewerken
vraagt men zich zuchtend af, hoe men het personeel behoorlijk
werk kan verschaffen. Spreker zou dan ook niet weten, hoe
hij het uitgebreide personeel, dat voor al het bestratingswerk
noodig zou zijn, des winters aan het werk zou kunnen
houden.
Wat de Kaasmarkt betreft: deze is, volgens de mede-
deelingen, welke spreker hedenmorgen heeft ontvangen, voor
een gedeelte herstraat, omdat dit gedeelte niet zoo goed was.
Dit gedeelte is normaal bezand. Men had daarbij niets te
verbergen.
De Mare is met het oude materiaal herstraat. Inderdaad
voldoet dit werk niet geheel aan de gestelde verwachtingen.
De straatmakers, die doorgaans de klinkerbestrating hebben
uitgevoerd, kunnen echter niet zoo goed met keien werken.
Het slechte gedeelte is evenwel opnieuw opgebroken en in
orde gemaakt.
De heer Schüller heeft in het vuur van zijn rede vergeten
een toelichting te geven bij zijn voorstel betreffende den
inhoud van de bestekken voor straatwerk.
Indien in de bestekken werd voorgeschreven, dat de loonen
van de straatmakers gelijk moesten zijn aan de loonen,
welke aan de gemeentelijke straatmakers worden betaald,
zou men geen publieke aanbesteding noodig hebben. Con
currentie zou daardoor natuurlijk geheel zijn uitgesloten.
Laat men dan aannemen het voorstel om alle straatwerk
in eigen beheer uit te voeren; dan is aan alle wenschen
van den heer Schüller voldaan. De tarieven zijn in Leiden
veel te hoog en zullen dan ook noodzakelijk verlaagd moeten
worden. Spreker zal in het College voorstellen eerstdaags
daartoe over te gaan.
Tegenover uitgifte van grond in erfpacht voor industrieele
en andere doeleinden staat spreker in het geheel niet afkeerig,
maar zoolang spreker Wethouder is, is nog nimmer gebleken,
behoudens van de zijde van de woningbouwverenigingen,
dat erfpacht op prijs wordt gesteld. Spreker is het volkomen
met den heer Bosman eens, dat men erfpacht niet dwingend
kan voorschrijven. Spreker staat niet afwijzend tegenover
erfpacht, maar is er natuurlijk absoluut tegen, om vast te
leggen, dat de gemeentegronden in erfpacht moeten worden
uitgegeven. Voor uitgifte in erfpacht aan de woningbouw
verenigingen gevoelt spreker veel. Binnenkort zal er een
voorstel van het College komen om aan de woningbouw
verenigingen den grond in erfpacht uit te gevendan is dus
de eerste wensch van den heer Schüller vervuld. Leiden is
echter geen stad als Den Haag, waar vele bouwondernemers
zijn; hier is er maar een enkele; men mag dankbaar zijn,
dat men die hier nog heeft, om ook de particuliere bouw
nijverheid nog wat aan te sporen; die particulier bouwers
willen niet van erfpacht weten. Komen er echter aanvragen
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Splinter e.a.)
om grond in erfpacht, tegen redelijken canon, dan zou spreker
niet weten waarom hij er niet op zou ingaan. Erfpacht
dwingend voorschrijven, zou echter neerkomen op het bemoei
lijken van den bouw hier ter stede. Den laatsten keer zijn
trouwens in Den Haag de gronden bij opbod in erfpacht
uitgegeven; dan ziet spreker er in het geheel geen verschil
meer in. Dit is een afkeurenswaardige methode, die de huren
opdrijft, aldus betoogt de Bouwkundige Vereeniging Onder
neming en Vrijheid in Den Haag.
Spreker komt thans tot het voorstel-Schüller om het vervoer
van alle materialen van Gemeentewerken in eigen beheer te
doen geschieden.
In het rapport van 25 Mei 4931 verklaarde de Directeur,
wel te gevoelen voor vervoer in eigen-beheer, maar de om
standigheden zijn inmiddels veranderd. Toen werd n.l. het
vervoer nog niet aanbesteed, maar ondershands opgedragen.
Het is dan ook zeer begrijpelijk, dat de Directeur toen meende,
dat het eigen beheer goedkooper was.
Intusschen is in 1932 een proef genomen met aanbesteding.
De uitslag van die proef heeft aangetoond, dat het vervoer
veel goedkooper is, wanneer men het aanbesteedt, dan wanneer
men het verricht in eigen beheer.
Het losse werk, dat niet onder het tariefloon kan vallen,
is aangenomen per uur. Spreker heeft daarom voor 1932 de
prijzen omgerekend tot den prijs per uur. De aannemer heeft
het vervoer voor de gemeente verricht tegen den prijs van
ƒ1.40 per uur. Had de gemeente het zelf gedaan, dan zouden
de kosten ƒ2.— per uur hebben bedragen. Immers bij de
bestrating heeft de auto volgens de gegevens over 1932 gekost
aan onderhoud enz. (dus met inbegrip van het loon, de
pensioenbijdrage en den vacantietoeslag van den chauffeur)
4900.of ƒ4900.52 X ^8 d.i.1.96 (rond ƒ2.—) per uur.
De aannemer ontving over 44 weken in 1932 ƒ10.893.70.
Neemt men aan, dat het vervoer ƒ1.40 per uur kost, dan
heeft hij daarvoor 7781 uur moeten rijden, dus per week
ongeveer 174 uur.
Om hetzelfde werk te doen, zou de gemeente in normale
tijden 3 of 4 vrachtauto's moeten hebben, buiten de gemeente
vrachtauto.
Bij eigen beheer zouden dus, berekend naar het in 1932
plaats gehad hebbende totaal vervoer, voor den bestratings-
dienst gemiddeld 5 auto's noodig zijn, maar op de spitstijden,
die natuurlijk bij den bestratingsdienst veel voorkomen, zou
men toch weer in handen van een expediteur moeten vallen;
dan zijn er misschien wel 10 a 15 noodig. Dergelijke tijden
zijn er geweest. Deze berekening is van 1932.
De heer Schüller zegt, dat de Wethouder het per uur berekent,
maar de aannemer berekent niet per uur, behoudens nu en
dan eens een vracht, maar per 1000 stuks, al heeft hij per
uur ook ingeschreven.
De heer Splinter zegt, dat het aan deze zaak niets afdoet,
of dit per 1000 stuks is; dit is omgezet in uren. Dit bedrag van
ƒ1.40 is gebaseerd op wat de aannemer heeft ontvangen en
dat is omgeslagen over de uren. Wanneer de gemeente hem
een last wil laten rijden, dan zou hij moeten berekenen
ƒ1.40 per uur, maar het is juist voor de gemeente voor-
deeliger, dat dit in z.g. aanneming gaat. Die man moet zelfs
alles zeer precies uitrekenen, wil hij hier uitkomen; des
avonds krijgt hij van Gemeentewerken de verschillende
bonnen; dan moet hij een werkprogram in elkaar zetten,
waar hij het materiaal naar toe moet brengen en het oude
materiaal vandaan halen; aldus kan hij het voor ƒ1.40 per
uur doen.
De heer Schüller vindt het een schandaal, dat het be
stratingsrapport nog niet aan de orde was gesteld. Dit
rapport is door den Directeur ingediend op 25 Mei 1931, is
daarna in het College behandeld, toen in de Commissie van
Fabricage en vervolgens in handen gesteld van den Directeur
van Gemeentewerken, om een afgerond voorstel te doen tot
herziening der straatmakerstarieven. Dat voorstel is ingekomen
op 9 Mei 1932; dit is ook weer in de Commissie geweest en
toen is besloten, het in handen te stellen van de dienst
commissie om het College te adviseeren over eventueele ver
laging van de tarieven. Die dienstcommissie heeft vergaderd
op 12 en 18 Juli 1932. Natuurlijk stond zij geheel afwijzend
hiertegenover. De heer Schüller zegt, dat dit niet waar is;
op een kleinigheid dan na, die weinig beteekent, waartegen
in principe bij de meerderheid geen bezwaar bleek te bestaan,
n.l. de quaestie van de periodieke verhoogingen. In elk geval
stond men er in hoofdzaak afwijzend tegenover. Op 23 November
heeft de Directeur verslag uitgebracht, waarin hij voorstelde
zijn voorstel te handhaven, zooals het is ingediend. Deze
zaak komt dus eerstdaags in het College, dat dan vanzelf
met tariefsverlaging zal moeten komen.