146
VRIJDAG 17 FEBRUARI 1933.
Gcmeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Goslinga.)
niets is. Het aanleggen van sport- en speelvelden zal ons dan
redden! Weet de heer Bosman niet, dat, als die dingen er
eenmaal zijn spreker gingen de koude rillingen over den
rug, toen hij van den heer Splinter vernam, dat ze vermoe
delijk 2 ton zullen kosten er exploitatie-kosten bij komen?
De vereenigingen, welke er gebruik van maken, betalen niet
veel. Als zij 500.geven, denken zij, dat zij al heel veel
betalen.
Een andere opmerking van den heer Bosman ging over de
Ziektewet, eigenlijk meer over de ziekengeldregeling bij de
gemeente. Hij heeft daarbij deze, spreker zal het niet qualifi-
ceeren, hij wil fatsoenlijk blijven, redeneering gehouden: bij
een ziektepercentage van 6 kan men eigenlijk met 6 minder
personeel toe; dan houdt men dus 94% over, maar is daarvan
nooit iemand ziek? Dat heeft de heer Bosman wèl gezegd.
Als altijd precies dezelfde 6% ziek waren, kon men die
pensionneeren en dan was men van dien last af. Dit is echter
het geval niet; dan is de een ziek en dan de ander. In den
publieken dienst werkt de vastheid van de positie eeniger-
mate belemmerend op de genezing. De heer Manders gelooft
dit niet, maar spreker is in ziektewetzaken als voorzitter
van den Raad van Arbeid goed bekend. In Amsterdam was
de gezondheidsindex van de mannelijke ambtenaren (d.w.z. de
ambtenaren, die in een half jaar niet ziek waren geweest) 66
en voor de vrouwelijke 53 voor de werklieden respectievelijk
64 en 51 Gemeente-ambtenaar te Amsterdam is dus een
zeer ongezond vak. Spreker zou het vaste gemeentepersoneel
niet gaarne in de ziekteverzekering hebbendat zou de kas
van den Raad van Arbeid geld kosten. Een ander kwaad,
dat men door het werkliedenreglement wil uitroeien, is dat
tal van gemeentewerklieden zich nog verzekerd hebben bij
particuliere kassen, zoodat zij niet alleen 100% loon krijgen,
maar bovendien nog f 2.50 per dag; over dat sociale kwaad
wordt door de beheerders van die kassen zeer ernstig ge
klaagd, want bij ziekte hebben die menschen aanzienlijk meer
inkomen dan wanneer zij gezond zijn. Dit is ook zeer ten
nadeele van de andere leden van die kassen, die niet in
gemeentedienst zijn; die kunnen daardoor minder van die
kassen profiteeren dan anders mogelijk zou zijn. Daarom
heeft spreker bij de invoering van de Ziektewet tal van die
besturen bij zich op bezoek gehad, die daarover klaagden;
spreker heeft toen gezegd: daaraan is niets anders te doen
dan dat de gemeente in haar ambtenarenreglement bepaalt,
dat uitkeeringen uit andere kassen worden afgetrokken.
Spreker heelt dit destijds als Wethouder van Schiedam daar
ook ingevoerd; daarvoor is men hem nog altijd dankbaar.
Bovendien heeft het College dezer dagen nog een besluit
genomen tot strenge controle, waardoor het hoopt de frequentie
van ziekte eenigermate te beperken. Daarbij hangt alles af
van een goede controle, blijkens de ervaring met de Ziektewet,
die zeer goed gepaard kan gaan met menschelijk en soepel
optreden.
Overdracht van het ziekterisico aan een bedrijfsvereeniging
zou voor de gemeente geen voordeel zijn, omdat die als premie
30 °/00 van het loon helt en de Raad van Arbeid 23 °/00.
Den heer Bosman antwoordt spreker verder, dat de reserve
van het grondbedrijf inderdaad aanwezig is. Volgens den
heer Bosman had een begrooting daarvan overgelegd moeten
worden. Die begrooting heeft echter bij de stukken gelegen.
Het College meende, dat van die reserve van ongeveer
ƒ342.000.over ƒ80.000.mag worden beschikt.
De heer de Reede heeft nog al optimistische klanken laten
hooren ten aanzien van den financieelen toestand. Toen
spreker dat hoorde, dacht hijman, vergaloppeer je niet,
straks wordt het weer uitgebuit! De toestand is niet zoo
rooskleurig. Op den steunpost komt spreker over 1932
ƒ70.000.tekort en de steunpost voor 1933 is een ton lager
geraamd dan de uitgaven over 1932 hebben bedragen, waar
echter tegenover staat, dat ook een hoogere Rijksbijdrage
kan worden geraamd, aangezien de bouwvakarbeiders ge
durende 1932 slechts over een deel van den tijd. doch ge
durende 1933 den geheelen tijd onder de regeling vallen.
Neemt men aan, dat het hoogere steunbedrag tegen het
hoogere Rijkssubsidie wegvalt, dan komt spreker over 1933
tot hetzelfde bedrag als hij in 1932 heeft uitgegeven. Als de
heer de Reede bedenkt, dat 1933 is ingegaan met 1300
werkloozen meer dan 1932, dan zal hij toegeven, dat de
toestand niet zoo rooskleurig is.
De heer Manders voegt spreker toe, dat het aantal werk
loozen zakt. Als de Raad helpt de goede plannen, welke de
heer Splinter heeft, te verwezenlijken, dan zakt het nog meer.
De heer de Reede heeft gevraagd hoe het met den dienst
1932 staat. De Gasfabriek heeft in dat jaar ruim haar winst
gehaald, ongeveer ƒ90.000.meer dan geraamd was. De
winst van de centrale is echter 30.000.a ƒ35.000.
beneden de raming gebleven, zoodat er in totaal ƒ57.000.
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Goslinga e.a.)
a ƒ60.000.meer winst is behaald, maar daarmede is de
dienst over het jaar 1932 niet sluitend, want spreker beschikt
voor dat jaar over een bedrag van ƒ119.000.uit de alge
meene reserve. Volgens den heer de Reede krijgt spreker met
die 4 ton een voordeelig saldo over 1932, maar die geachte
spreker zal toegeven, dat dit geen reëel batig saldo is, omdat
er ƒ119.000.reserve-geld in zit.
Verder kan spreker niets zeggen over den dienst 1932.
De inkomsten vallen niet mee; zij vloeien traag. Men moet
niet te veel optimisme aan den dag leggen. Het beste is voor
zichtig en beleidvol te financieren, want er komen nog meer
jaren. Als de heer Bosman vraagt hoe het zal zijn in 1934,
1935 en 1936, dan verwijst spreker naar een woord in de
Schrift: iedere dag heeft genoeg aan zijn zelfs kwaad! Zoo is
het nu: elk jaar heeft genoeg aan zijn zelfs kwaad. Het is niet
te verwachten, dat spreker thans reeds plannen zal ont
wikkelen voor het sluitend maken van de begrootingen voor
die drie genoemde jaren. Hij bezit geen profetische gaven,
maar hij ziet de toekomst donker in. Hij hoopt, dat men
door de moeilijkheden heen zal komen, maar dit zal niet
anders kunnen dan door zich met grooten ernst en verant
woordelijkheidsbesef te beperken en niet al te veel nieuw
hooi op zijn vork te nemen. Doet men dat wel, dan gaat men
naar den kelder zoo zeker als twee maal twee vier is.
De heer Groeneveld: Naar den afgrond!
De heer Goslinga zegt, dat de heer Groeneveld daar reeds
in ligt. Die serie voorstellen van de S.D.A.P. is een wanhoops
kreet. Zij weet niets te presenteeren dan een serie onuit
voerbare voorstellen. Spreker begrijpt ter wereld niet, dat
de volgelingen van de dames en heeren dat maar slikken!
Spreker zou er bij de christelijke arbeiders niet mee aan
moeten komen; die zouden hem wel spoedig aan zijn verstand
brengen, dat zij van dergelijke dingen niet gediend waren.
Spreker begrijpt evenwel niet hoe men het klaarspeelt om den
menschen duidelijk te maken, dat dit allemaal kan en dat
dan nog een ruimere steun mogelijk is. Als de heer van Eek
nu zegt, dat het wel zou terechtkomen, als de katholieke
arbeiders de sociaal-democraten maar hielpen, dan zegt
spreker: gelukkig zijn de katholieke en christelijke arbeiders
verstandiger. Spreker constateert uitdrukkelijk, dat niemand
een anderen weg heeft aangewezen om tot een sluitende
begrooting te komen. Daarom kan spreker, al zijn er ook
tal van maatregelen in voorgesteld, die spreker en het ge-
heele College liever hadden vermeden, niet genoeg aan
dringen bij den Raad op aanvaarding van de begrooting, al
is bet mogelijk dat men op een enkel onderdeel van de
voorstellen een andere meening is toegedaan.
Spreker rekent daarbij ook op de medewerking straks van
den heer Vos, die het College hulde gebracht heeft voor het
sluitend maken van de begrooting, al heelt hij die hulde wel
eenigszins verzwakt door er aan toe te voegen, dat zijn
blijdschap niet onvermengd was. Wiens blijdschap is tegen
woordig echter onvermengd? Dat moet evenwel den heer Vos
niet weerhouden om zijn stem hieraan te geven. Ziet men de
politieke constellatie, dan zal men zien, dat ook bij de vrijzinnig
democraten er een hang is om te steunen en samen te werken
niet met de revolutionnaire partijen, maar met de andere
partijen van links en rechts om door de crisis heen te komen
zonder naar de revolutie te gaan; men zegt dan: de heer
Marchant wordt ministerlahig. Uit die algemeene houding
van zijn partij volgt naar spreker meent, dat de heer Vos met
het College zal meegaan; als hij niet anders weet te doen
dan achter de sociaal-democraten en den heer Knuttel aan
te loopen, dan demonstreert hij toch wel zeer duidelijk de
overbodigheid van zijn partij. Spreker hoopt, dat de heer Vos
ook in dit opzicht van de dwalingen zijns weegs zal terug-
keeren en het goede geluid, dat hij bij de begrooting liet
hooren, zal volhouden.
De heer Manders achtte den opzet van de begrooting
strijdig met de christelijke moraal, omdat de gemeente dezen
winter de cokesprijs niet heeft verlaagd; dat haalde de heer
Manders aan als symptoom.
De heer Manders zegt, dat de heer Goslinga dit er van
maakt, maar daar toch niet bij kan. De heer Goslinga en
spreker kunnen toch niet met elkaar spreken.
De heer Goslinga vraagt wat de heer Manders hier dan doet.
Dan moet een van beiden hier vandaan.
De heer Manders zegt, dat het het beste is, dat de heer
Goslinga dan maar gaat.
De heer Goslinga zegt, dat de heer Manders en spreker