DONDERDAG 16
FEBRUARI 1933.
103
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Kuipers e.a.)
daaraan gevolg gegeven; dus werd onder het politiepersoneel
op dien dag niet geruild. Het standpunt van de Leidsche
overheid getuigde van buitengewone bekrompenheid en van
bovenmatige zorg om speciaal op 8 November, een hoogtij
dag voor S.D.A.P. en N. V.V., voor onze goede academie
stad te waken. Voor voetbalwedstrijden of een muziek
concours in een andere stad wordt wel geruild; dan heeft
geen ontwrichting van den dienst plaats. Eigenaardig is het
ook, dat de Voorzitter van een order van den Commissaris
van Politie niets afwist, ook niet in verband met de aan
schrijving aan de hoofden van dienst. Spreker kan niet
aannemen, dat dit den Voorzitter onbekend was en hij zal
met zijn fractieleden deze kwestie behandelen en nagaan.
Het College zegt, dat bij aanstelling van nieuw politie
personeel nimmer rekening gehouden wordt met de politieke
richting en de geloofsovertuiging van de sollicitanten, behalve
ten aanzien van hen, die een uitgesproken revolutionnaire
richting zijn toegedaan. De capaciteiten en het voorkomen
geven den doorslag. Eigenaardig is, dat er van de vijf agenten,
die omstreeks November 1932 zijn benoemd, drie Katholiek
waren, waardoor het aantal Roomsch-Katholieke agenten
werd gebracht op 52. Meer wil spreker er niet van zeggen,
maar het geeft toch wel stof tot nadenken. Van de 11 agenten,
in 1931 en 1932 aangesteld, waren er 6 Roomsch-Katholiek.
In de Memorie van Antwoord zegt het College, dat uit
de briefwisseling, gevoerd tusschen den Burgemeester en den
Algemeenen Bond van Politiepersoneel, allerminst blijkt,
dat door den Burgemeester een toezegging is gedaan in zake
het alsnog instellen van een plaatselijken cursus voor de
andere agenten 2e klasse. Spreker heeft inzage gehad van
het door genoemden bond ontvangen schrijven en hij
blijft met den Burgemeester in dezen van meening verschillen.
Die brief van 27 Mei 1931 luidt als volgt:
„Naar aaideiding van Uw schrijven dd. 3 Maart j.l. heb
ik de eer U mede te deelen, dat door mij wordt overwogen
nogmaals een cursus als door U bedoeld, te doen houden.
Ik vestig er echter Uw aandacht op, dat zulks nog niet
dadelijk kan geschieden en dat, indien de cursus gehouden
wordt, ten aanzien van de agenten van politie, die tot den
cursus zouden wenschen te worden toegelaten, evenals bij
een vorige gelegenheid, selectie zal plaats hebben."
De inhoud van dit schrijven, gericht aan de Afdeeling
Leiden van den Algemeenen Bond van Politiepersoneel in
Nederland, stemt niet overeen met hetgeen in de Memorie
van Antwoord wordt gezegd. Als men den brief leest, krijgt
men den indruk, dat er een cursus zal worden ingesteld.
De Voorzitter doet opmerken, dat er verschil is tusschen
de woorden „toezeggen" en „overwegen".
De heer Kuipers antwoordt, dat voor hem dat verschil
niet bestaat. Als men den brief leest, krijgt men den
indruk, dat nog steeds wordt overwogen om een cursus in
te stellen.
Met de voorgestelde verlaging van de tegemoetkoming
voor aanschaffing van schoeisel en beenkappen kan spreker
zich niet vereenigen. Hier zoekt men iets om een zekere
groep personeel te treffen en wat betreft de vraag, of die
verlaging van 1.133.werkelijk als zoodanig juist is, de
toekomst zal wellicht het tegendeel leeren. Het kleedinggeld
is hier ook zeer laag.
Spreker brengt thans de verkeersregeling ter sprake. Burge
meester en Wethouders zijn tegen het gebruik van witte jassen
bij de verkeerspolitie, terwijl dit toch ook de heer Huurman
wees er op noodzakelijk is. Ten aanzien van iets, dat in
andere plaatsen als iets heel gewoons wordt beschouwd en reeds
jaren tevoren is ingevoerd, krijgt men te Leiden een afwijzende
beschikking. Men heeft aan het dragen van witte mouwen
uitbreiding gegeven, doch voor het gebruik van witte jassen,
welke bij avond noodzakelijk zijn voor de veiligheid van
personen en goederen, gevoelt men niets. Het is onbe
grijpelijk. Moeten er eerst ongelukken of aanrijdingen ge
beuren vraagt spreker, alvorens men in dezen een zoo noodigen
maatregel treft? Men is op dit gebied erg hardleersch en
ouderwetsch. Leiden komt hieromtrent weer achteraan.
Spreker komt tot de openbare veiligheid en tot volgnummer
266 van de uitgaven der begrooting, betreffende de opleiding en
de taak der politie. Hij heeft in de sectie een vraag gesteld over
de opleiding van de jonge agenten en over den duur dier op
leiding. Er is geantwoord, dat de nieuw aangestelde agenten
van politie drie maanden meeloopen met een anderen agent.
Nieuw politie-personeel hier moet in het bezit zijn van
een particulier diploma, door verschillende bonden (Alge-
meene Nederlandsche Politie Bond, St. Michaël, Algemeene
Bond van Politie-personeel, Hoogere Bond van Politie
ambtenaren) ingesteld; verder wordt den pasbenoemden
Gemeentebegrooting Algemeene Bescliouwinqen.
(Kuipers.)
agent gedurende eenige maanden een uurtje theorie per
week gegeven over de plaatselijke verordeningen, enz. Hij
leert ongeveer 8 weken lang en geen 3 maanden onder
leiding van een ouderen collega de stad kennen; bovendien
wordt hij bekend gemaakt met de orders van den Commissaris
en van de inspecteurs. Verder kan het politie-personeel door
zelfonderricht met boekwerken of schriftelijke cursussen het
peil van zijn kennis verhoogen.
Voor benoeming tot adjunct-inspecteur moet men een
inspecteurs-diploma hebben en vreemde talen kennen. Diploma
5-jarige H. B. S. strekt tot aanbeveling. Ook deze jonge
chefs loopen eenige weken onder geleide van een ouderen
collega om de stad te leeren kennen en worden in kennis
gesteld met de orders voor het lagere personeel; verder
moeten ook zij maar zien, zich op eigen houtje de noodige
kennis te verschaffen.
De politie moet naast haar bijzondere, omschreven taak
nog een grootere, algemeene, en niet omschreven taak ver
vullen; zij moet n.l. gevaar voor verstoring der openbare
orde tegengaan, ook als geen strafbare handelingen plaats
vinden; zij mag ongeschreven ordemaatregelen nemen, waar
aan het publiek zich heeft te houden.
Deze zeer ruime bevoegdheid krachtens de algemeene
politietaak moet wel zeer serieus, en met tact en onder
scheidingsvermogen, uitgeoefend worden.
De politie heeft een zware en verantwoordelijke taak in
het maatschappelijk gebeuren, die noodzakelijk en vaak
ondankbaar is, doch de bevolking moet vertrouwen kunnen
hebben in de politie; die dient ook te begrijpen wat er in
deze tijdsomstandigheden onder en in de bevolking leeft;
bovendien dient zij ook in dezen tijd paedagogisch op te
treden, waarmede in den laatsten tijd wel eens de hand wordt
gelicht. Spreker hoopt, dat bij de a.s. verkiezingen de politie
goed voor haar taak berekend zal zijn.
Van een opleiding is hier bij de politie dus zeer weinig
sprake; een opleiding van 8 weken is in deze buitengewone
tijdsomstandigheden toch te kort voor Leiden met zijn
groote fabrieksbevolking en met zijn studenten met hun
volledigen aanhang. Er heerschen sterke tegenstellingen in
geloofsovertuigingen, in sociale verhoudingen en in politieke
inzichten; er is een sterke arbeidersbeweging, gegroepeerd
in onderscheiden economische en politieke organisaties. Een
politieman in het algemeen, dus ook een inspecteur, die
zijn taak goed opvat, moet begrip hebben van deze maat
schappelijke verhoudingen, moet kennis hebben van het
verschil in godsdienstige overtuiging, moet inzicht hebben
in de klasseverhoudingen en in de eigenaardige geestesge
steldheid van alle groepen en lagen der bevolking; hij moet
hebben tact en menschenkennis, doch tevens inzicht in de
politieke verhoudingen; hij moet goed kennis nemen van wat
geschreven en gezegd wordt in couranten en vergaderingen.
De taak der politie is dus veelzijdig en omvangrijk; zij
heeft bij straatdienst, recherche en onderzoek ontelbare
overtredingen en delicten van kleiner en grooter gewicht te
voorkomen en te behandelen.
Spreker hoopt, dat dit eenige uitwerking moge hebben en
dat in de toekomst hiermede rekening gehouden zal worden,
vooral in deze buitengewone tijdsomstandigheden.
Thans enkele woorden over het los personeel op arbeids
contract.
Deze losse personen zijn dus menschen zonder aanstelling,
terwijl artikel 9 van de salarisverordening voorschrijft, dat
van de personen, over wier werktijd de gemeente volledig
kan beschikken, doch die slechts van een tijdelijke aan
stelling zijn voorzien, door Burgemeester en Wethouders
het loon wordt bepaald op een bedrag, dat niet hooger is
dan de maximum-wedde van de ambtenaren, die in dezelfde
betrekking werkzaam zijn, en niet lager dan 4/5 gedeelte
van de aanvangswedde.
Hieruit blijkt, dat niet het losse personeel wordt bedoeld.
De Wethouder zegt, dat de interpretatie van de verordening
door Burgemeester en Wethouders nooit is aangetast, maar
hoe komt het dan, dat aan de Reiniging wel het minimum
loon, n.l. 27.wordt uitgekeerd en aan de Lichtfabrieken
nietdaar wordt slechts van 20.tot 25.uitbetaald.
Wethouder Tepe is daarop niet ingegaan en, naar spreker
vertrouwt, zal toch wel de Directeur van de Reiniging in
overleg met Burgemeester en Wethouders dat loon hebben
uitbetaald.
Spreker heeft in de sectie-vergadering ook een vraag gesteld
over de salarissen van het personeel bij de zweminrichting aan
het Rijn-Schiekanaal. Burgemeester en Wethouders hebben ge
antwoord, dat zij, de korting op die salarissen hebben
toegepast naar aanleiding van het Raadsbesluit van 2 Mei
1932. Indien echter over het geheele salaris een korting van
3% wordt toegepast, is dat feitelijk niet overeenkomstig