102 DONDERDAG 16
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Kuipers.)
vangen, dit natuurlijk gerectificeerd zal worden. Eerst moet
echter worden nagegaan, of er inderdaad een fout is gemaakt."
Verder leest men in de Handelingen:
„De heer Baart is dan tevreden gesteld en hoopt, dat de
man nog uitbetaald krijgt, wat hij te weinig heeft gehad.
Spreker heeft het voorstel gedaan om aan de losse ar
beiders de loonen volgens de collectieve arbeidsovereenkomst
te betalen, omdat hem gebleken is, dat aan verschillende
arbeiders, die een collectieve arbeidsovereenkomst hebben,
minder uitbetaald wordt. Spreker beveelt dit voorstel bij
den Raad aan.
De Voorzitter zegt, dat de collectieve contractloonen
reeds worden uitbetaald, maar tot het maximum van 5/5
van het minimum-loon van vaste werklieden.
Dien limiet wil de heer Baart nu laten vervallen.
De heer Baart wil juist, dat de merischen, die een collec
tief contract hebben, het loon krijgen, dat zij in de parti
culiere bedrijven ontvangen. Spreker moet zijn voorstel
handhaven, doch wijzigt zijn tweede motie aldus, dat in plaats
van „tijdelijken" wordt gelezen „lossen".
De Wethouder heeft vermeld, dat volgens den Directeur
van de Lichtfabrieken aan 16 arbeiders geen vaste aanstelling
kan worden verstrekt.
Spreker heeft echter reeds vermeld, dat de heer van
Klinkenberg in een bespreking met de organisaties heeft
moeten toegeven, dat geen mensch meer kan worden gemist.
Men mag dus verwachten, dat die menschen zoo spoedig
mogelijk zullen worden aangesteld. De mededeeling van den
Wethouder, dat zij niet kunnen worden aangesteld, is daar
mede in strijd."
Het voorstel-Baart luidde:
„De Raad besluit:
a. dat aan losse arbeiders in dienst van de gemeente, en
voor welke een collectieve arbeidsovereenkomst in het parti
culiere bedrijf is tot stand gekomen, het loon zal worden
betaald wat voor deze arbeiders in deze overeenkomst is
bepaald.
b. dat verder aan losse arbeiders, die geen collectieve
arbeidsovereenkomst hebben, het minimum der betreffende
loongroep zal worden uitbetaald, en dat aan de arbeiders,
die in lossen dienst zijn of zijn geweest, welke een lager loon
hebben ontvangen, alsnog het te weinig genoten loon wordt
uitbetaald."
De heer Baart heeft tenslotte zijn voorstel ingetrokken.
Ru, na 7 jaar, is men nog niet veel wijzer geworden. Spreker
zou nog meer uitspraken kunnen aanhalen, waaruit zou
blijken, dat het College bezig was die losse arbeiders steeds
in vasten dienst te nemen, maar toch bemerkt men er niet
veel van. Bij de Lichtfabrieken zijn verschillende personen
tegen zeer laag loon werkzaam. Dit is een verkeerde positie
spreker wijst er op, dat het niet ten voordeele van de arbeids
prestatie is, wanneer men hetzelfde werk verricht tegen lager
loon dan anderen ontvangen.
Spreker komt nu tot de politie. Het loopt toch de spui
gaten uit, wanneer iemand niet agent eerste klasse kan
worden, omdat hij zijn chefs niet groette. Een agent van
politie loopt toch niet op straat om speciaal zijn aandacht
er aan te wijden, of zijn superieuren daar ook loopen; zijn
taak is een geheel andere; wanneer deze agent misschien
meer zijn aandacht schonk aan overtredingen of aan het
verkeer, in plaats dat hij zijn chefs groette, dan heeft zijn
activiteit niet daaronder geleden. Beleefdheid is voor de
politie van hoog tot laag een eerste eisch, doch hier schuilt
een addertje onder het gras. Deze agent is n.l. eens gestraft
door den Commissaris van politie en hij is in hooger beroep
gegaan bij de Commissie van Advies. Dit vindt spreker heel ge
woon, of mag men niet zijn recht zoeken? Daarvan heeft
hij echter niet veel heil gehad. Spreker zou over die Com
missie van Advies, veel kunnen zeggen, doch zal het antwoord
van den Voorzitter, als Hoofd van de politie afwachten.
Waar de agenten eerste en tweede klasse denzelfden dienst
verrichten, alle agenten verrichten n.l. straatdienst, moeten
hun salarissen ook gelijk zijn, al is het verschil maar gering,
n.l. 3.per week. Dit verschil werkt ook niet gunstig op
de onderlinge verhouding.
In het korps zijn eenige (spreker meent van 7) oudere agenten
2e klasse, die reeds meermalen getracht hebben een diploma
te behalen, doch dit mislukte. Zoodoende blijven deze per
sonen steeds 2e klasse; n.b. is er een bij, die zijn 25-jarig
ambtsjubileum heeft gevierd bij de politie.
Het is toch ook wel gebeurd, dat agenten 2e klasse na
een cursus te hebben gevolgd in Leiden, wel werden be
vorderd, niettegenstaande zij niet gediplomeerd waren.
Wat betreft de bevorderingen, welke in de hoogere rangen
hebben plaats gehad, heeft spreker in „Vooruit" van 3
December 1932 gelezen, dat met ingang van 1 Januari 1933
FEBRUARI 1933.
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Kuipers.)
de heer van der Wal is bevorderd tot inspecteur 1ste klasse
en de adjunct-inspecteur Bueninck tot inspecteur. Daarvoor
blijkt wel geld te zijn! De salarisverhoogingen bedragen
daarbij niet 2.of 3.per week, maar 600.per
jaar. Blijkens de stukken zullen de meerdere kosten in ver
band met die beide bevorderingen bedragen ƒ598.terwijl
het salaris van een agent 2de klas bij diens bevordering tot
de 1ste klasse slechts met ƒ3.per week wordt verhoogd
en dus ƒ156.per jaar wordt. Waarom is er, vraagt spreker,
geen geld om die agenten 2de klasse te bevorderen Dit
kost veel minder dan de bevorderingen in hoogere rangen.
De bevordering van agent van politie 2de klasse tot agent
van politie 1ste klasse gaat zeer langzaam. Burgemeester en
Wethouders zeggen in hun antwoord, dat de betrokkenen,
als zij aan de gestelde eischen voldoen, 5 jaren na hun in
diensttreding worden bevorderd, maar ook hieraan hapert
wel wat, want spreker zijn twee gevallen bekend van agenten,
die, ofschoon zij op 1 September 1932, 5 jaren in dienst
waren en in het bezit waren van het diploma met aan-
teekening, niet zijn bevorderd. Bij een onderhoud, dat spreker
op 12 September 1932 over deze kwestie had met den
Commissaris van Politie, heeft deze toegezegd, dat die per
sonen wel voor bevordering in aanmerking zouden komen
en dat hij de zaak met den Burgemeester zou bespreken.
Het is thans Februari 1933 en spreker heeft van de bevordering
nog niets gehoord. Misschien zijn deze personen niet actief
genoeg, zooals bij genoemd onderhoud bleek. Men kan in dit
systeem altijd wel iets vinden om een bevordering tegen te
gaan. Het is en blijft een eigenaardig systeem en verhouding.
Spreker hoopt, dat deze bespreking er toe zal mogen
leiden, dat ook het lagere personeel, dat voor bevordering
in aanmerking komt, zal worden bevorderd.
Bovendien is van een agent van politie de laatste periodieke
verhooging ingehouden, dus ook al geen bevordering. Het
is een maatregel, welke te Leiden bij de politie nog nimmer
is toegepast. Men moet wel heel ernstige motieven hebben
om zoo iets te doen.
Spreker hoopt, dat de Burgemeester, als Hoofd van de
politie met deze bespreking rekening zal willen houden.
Het antwoord van het College op sprekers vraag in het
sectieverslag omtrent de weigering van verlof aan het politie
personeel op 8 November 1932. heeft hem niet bevredigd.
Het College zegt, dat het geven van verlof op dien datum
uit een oogpunt van dienstbelang niet gewenscht geacht
werd, in verband met een op dien dag hier toegestane
openluchtmeeting, gevolgd door een optocht van een politieke
partij (bedoeld zal wel zijn de O. S. P.) Men kon echter weten,
dat deze partij hier weinig volgelingen heeft en dat de
vooraanstaanden probeerden in den Haag onze demonstratie
van de S. D.A. P. en N. V. V. te bemoeilijken. Dit was dus
een gezocht motief om het personeel hier te houden; men
stelle zich eens voor, dat zij ook eens gelegenheid kregen
om een dergelijke demonstratie te zien. Dat zou misschien
wel een verkeerde uitwerking hebben gehad. De verlofs
regeling in den Haag steekt daarbij wel buitengewoon af;
ruiling was toegestaan; organisatie-bestuurders kregen zelfs
buitengewoon verlof. Hier mochten de agenten zelfs niet
eens ruilen. Per dag zijn toch ongeveer 4 a 6 agenten vrij
van dienst volgens het dienstrooster; het blijft toch hetzelfde,
wie dat zijn. Om dezen personen het ruilen te weigeren is on
verantwoordelijk en pleit niet voor samenwerking tusschen
superieuren en inferieuren. Nergens in het land is zulke
tegenwerking door autoriteiten bij de politie aangetroffen.
Spreker blijft dan ook deze weigering van dienstruiling ten
zeerste afkeuren. Dit gebeurde nog wel in onze beroemde stad
Leiden.
Bij sprekers interpellatie hierover op 7 November 1932
zeide de Voorzitter:
„Den Voorzitter is van een order, die volgens den heer
Kuipers bij de politie verschenen zou zijn, dat in dit geval
ruiling van dienst niet was toegestaan, niets bekend;
die order zal waarschijnlijk door den Commissaris zelf zijn
uitgevaardigd, voorzoover daartoe aanleiding bestond. De
Commissaris zal zich dan waarschijnlijk op hetzelfde stand
punt hebben gesteld, dat ruiling van dienst, die natuurlijk
ontwrichtend op den dienst werkt, slechts in zeer bijzondere
omstandigheden toegestaan moet worden, als hoedanig dat
gene, waarvoor het toen gevraagd en niet toegestaan is,
door den Commissaris niet beschouwd is. Spreker wil er wel
een onderzoek naar instellen, maar hij kan zich volkomen
de houding van den Commissaris begrijpen en zou die ook
goedkeuren."
Dit antwoord en de mededeelingen in de Memorie van
Antwoord zijn alle maar verlegenheidsargumenten. Het
College had een aanschrijving gericht tot de hoofden van
dienst; die hebben allen, ook de Commissaris van Politie,