126
DONDERDAG 16 FEBRUARI 1933.
Gemeentcbegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Tepe.)
daarbij is er gelegenheid te over om deze zaak ter sprake
te brengen. Spreker acht het onjuist om buiten het verband
van de straks te treffen regeling een los besluit in dezen geest
te nemenspreker geeft den heer Schüller toej dat arbeids
contracten buiten het ambtenarenreglement vallen, maar
voor hen moet een afzonderlijke regeling worden getroffen,
wat pas gebeurt na de totstandkoming van het ambtenaren
reglement.
Het spijt spreker, dat de quaestie van het loon van de
losse werklieden op deze wijze behandeld is. In een vorige
vergadering is een praeadvies door het College op een
voorstel-Kuipers ingediend en uiteraard had spreker zich
op de behandeling daarvan toen goed voorbereid, maar de
heer Kuipers heeft staande de vergadering dit voorstel
teruggenomen en verklaard de behandeling daarvan liever
te zien uitgesteld tot de behandeling van de begrooting;
dit was zijn goed recht, maar daardoor heeft hij toch niet
bepaald bevorderd de grondige behandeling van zijn voorstel.
Spreker wil niet zeggen, dat het door de heeren Schüller
en Kuipers minder grondig behandeld is dan wanneer het
toen behandeld was, maar de Raad, die in deze laatste
dagen zooveel zaken te bespreken en te bestudeeren heeft
gehad naar aanleiding van de begrooting in het algemeen,
zal nu aan dit onderwerp niet die aandacht besteed hebben,
die hij eraan besteed zou hebben, wanneer het in de vorige
vergadering in behandeling genomen was.
Spreker betreurt het, omdat de materie niet zoo een
voudig is voor iemand, die er niet geheel en al in zit. Toch
wil spreker trachten de zaak zoo duidelijk mogelijk te
maken.
Het doet daarbij minder ter zake, op welke data de be
sluiten genomen zijn.
Vele jaren geleden heeft de Raad onder het vorige Col
lege besloten, dat aan de losse werklieden niet minder zal
betaald worden dan het minimum loon, dat aan de werk
lieden in gemeentedienst wordt betaald volgens de salaris
verordening.
Dit besluit is voor tweeërlei uitleg vatbaar.
De salarisverordening kent het minimum van de vaste
arbeiders en het minimum van de tijdelijke arbeiders. Immers
is in artikel 9 van de verordening bepaald, dat aan de tijde
lijke arbeiders een loon kan worden betaald van 4/5 van het
loon van de vaste arbeiders. Burgemeester en Wethouders
hebben het toentertijd uitgelegd in dezen geest (er is meer
malen in den Raad over gesproken), dat aan de losse arbei
ders geen lager loon mocbt worden betaald dan het minimum
loon, dat betaald wordt aan de tijdelijke arbeiders, dus niet
lager dan 4/6 van het minimum loon van de vaste arbeiders.
De heer Schüller interrumpeert nu: dat is geen raadsbesluit
geweest, maar spreker beweert dit ook niet. Het is de inter
pretatie, die reeds door het vorige College aan het raads
besluit werd gegeven en aan alle hoofden van takken van
dienst per circulaire is medegedeeld. Men heeft steeds over
eenkomstig die circulaire gehandeld.
Wanneer spreker in de vergadering, waarin de heer Schüller
zich beroepen heeft op de uitspraak van den vorigen voor
zitter van deze vergadering, (die n.l. gesproken heeft van
vaste arbeiders, waaruit men op het eerste gehoor zou mogen
concludeeren, dat hij inderdaad een andere interpretatie aan
het raadsbesluit gaf), gezegd heeft, dat hij in de mede-
deeling van den heer Schüller aanleiding vond, de zaak te
onderzoeken, was het op dat moment zeer logisch, dat spreker
daaraan eventueel andere consequenties zou kunnen ver
binden, maar het onderzoek heeft hem tot de overtuiging
gebracht, dat hier van niets anders sprake is dan van een
lapsus linguae, dien hij zelf beschouwt als een lapsus calami
d. w. z. dat spreker achteraf er spijt van heeft, dat die
uitdrukking is blijven staan. Spreker beschouwt het als een
slip of the pen, dat er geen andere uitdrukking voor in de
plaats gekomen is.
Als intermezzo wil spreker den heer Schüller, die beweerd
heeft, dat zelfs al verstaat iemand een vreemde uitdrukking,
men ze niet moet gebruiken, omdat onze moedertaal rijk
genoeg is aan uitdrukkingen, die men noodig heeft, er even
op attent maken, dat deze zelf in zijn rede een aantal
vreemde woorden gebruikt heeft; hij sprak van „officieele
stukken", administratief, parafeeren, rapporten, accoord,
details, oppositie, en hoogere regionen. Zijn dat Hollandsche
woorden? Het zijn vreemde woorden, al hebben zij burger
recht verkregen, al begrijpt iedereen ze; spreker wilde hier
mede demonstreeren, dat de bewering van den heer Schüller,
dat zelfs al begrijpt men die vreemde woorden, men ze
toch niet gebruiken moet, niet opgaat.
Het College heeft nagegaan hoe de uitdrukking „vaste
werklieden" waarop het in dit verband aankwam, die door
Burgemeester de Gijselaar hier gebruikt is, daarin gekomen
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen,
(Tepe e.a.)
kan zijn. Het is natuurlijk ook mogelijk, dit schijnt zelfs
een feit te zijn, dat hij het stenogram niet heeft gehad en
het daardoor niet heeft kunnen corrigeeren. Voor spreker
staat vast als een paal boven water, dat het een verspreking
van hem is geweest; dit concludeert spreker hieruit, en daar
tegen is toch werkelijk niets in te brengen, dat de circulaire van
het College aan de takken van dienst, waarin nadrukkelijk
gezegd wordt, dat het loon van de losse arbeiders niet mag
dalen beneden 4/s van het minimum-loon van de vaste werk
lieden, mede toch door Burgemeester de Gijselaar en Wet
houder Sanders onderteekend is. Zij zullen toch niet daar
zus en hier zoo beweren! Wanneer zij een schriftelijk stuk
laten uitgaan naar de hoofden van dienst, is het toch duidelijk,
dat zij dit eerst behoorlijk in het College overwogen hebben!
Spreker kan zich voorstellen, dat in het vuur van het debat
indertijd de heer de Gijselaar bij vergissing het woord „vaste"
heeft ingelascht, waar hij eenvoudig bedoelde te zeggen:
niet beneden het minimumloon volgens de salarisverordening,
waaraan hij dan natuurlijk in zijn geval geen andere inter
pretatie kon geven, dan die hij ook neergelegd heeft in de
circulaire aan de takken van dienst. Daarmede heeft spreker
aangetoond, dat er van een andere interpretatie van dit
College, laat staan van een niet handelen overeenkomstig
een raadsbesluit absoluut geen sprake is.
De heer Schüller heeft gesproken van een raadsbesluit of
een toezegging; op die toezegging van Wethouder Sanders
en den voorzitter heeft de heer Baart toen zijn voorstel
ingetrokken; anders had hij het gehandhaafd.
De heer Tepe kan op het oogenblik niet zoo controleeren,
of dit een toezegging is geweest van het College, dat het
aan de hoofden van de takken van dienst kenbaar zou maken
dat, wanneer in het particulier bedrijf een collectieve arbeids
overeenkomst bestond, dan daarover is een tweede circu
laire van het College verschenen het loon gelijk moest
zijn aan dat volgens die collectieve arbeidsovereenkomst,
maar dan tot een maximum van 5/s daarvan.
De heer Schüller zegt, dat dit weer is gezegd door den
heer van der Pot.
De heer Tepe kan toch niet te rade gaan met alles wat
verschillende heeren in dien tijd gezegd hebben. Dat het
College zich gehouden heeft aan de praktijk, die gevolgd is
door het vorige College, welke praktijk vastgelegd is in de
circulaire, die gezonden is aan de hoofden van takken van
dienst, is de meest logische gang van zaken en dan kan men
zeker aan het tegenwoordige College niet verwijten, dat het
in afwijking van eenig raadsbesluit zou hebben gehandeld,
door een andere regeling in toepassing te brengen.
Bovendien heeft spreker niet van alle takken van dienst,
maar wel van Gemeentewerken een lijstje overgelegd gekregen,
waaruit blijkt, dat practisch alle losse werklieden, op mis
schien één na, s/6 verdienen van het minimum loon, dat de
vaste arbeiders verdienen.
Het vorige jaar hebben Burgemeester en Wethouders den
heer van Eek de toezegging gedaan, dat zij hun standpunt
ten aanzien van de medezeggenschap nader zouden uiteen
zetten. Het College heeft niet uit traagheid of onwil thans
die belofte nog niet vervuld, maar is daartoe nog niet
gekomen door de vertraging in de behandeling van het
ambtenarenreglement.
Na de herziening daarvan zal de verordening op het Ge
organiseerd Overleg noodzakelijk gewijzigd dienen te worden.
Nu acht het College het niet gewenscht van te voren in een
praeadvies zijn oordeel over de zaak van de medezeggenschap
uit te spreken, maar meent het, dat deze zaak aan de orde
behoort te worden gesteld, zoodra de wijziging van de ver
ordening wordt behandeld.
Gelet op dit feit, geeft spreker den heer van Eek in over
weging zijn voorstel betreffende de medezeggenschap in te
trekken, te meer omdat het voor den Raad moeilijk is, zich
in beginsel tegen de medezeggenschap uit te spreken, voordat
men heeft kunnen kennis nemen van het standpunt van
Burgemeester en Wethouders in dezen.
Bij de Algemeene Beschouwingen heeft men critiek geoefend
op den langzamen gang van zaken bij de totstandkoming
van het ambtenarenreglement.
Deze zaak heeft inderdaad langer geduurd dan spreker
zelf gewenscht en verwacht had. Spreker herinnert er den
Raad echter aan, dat op 6 en 7 Augustus 1931 in het Georgani
seerd Overleg zijn besproken een concept-werkliedenreglement
en een concept-rechtspositieregeling voor de ambtenaren,
welke in hoofdzaak een belangrijke wijziging van de be
staande verordening bevatte. In deze vergaderingen van het