DONDERDAG 16 Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen. (Voorzitter.) van te voren toch de zekerheid heeft, dat noch door het College daarop diep kan worden ingegaan, noch daarover door andere raadsleden ten volle een oordeel kan worden gevormd. Verschillende leden hebben geklaagd, dat bij deze Alge meene Beschouwingen veel te veel aan de orde gesteld is. Het College heeft in zijn Memorie van Antwoord bij de Algemeene Beschouwingen alle zaken behandeld, die door de raadsleden daarbij aan de orde gesteld zijn. Enkele onderwerpen zijn door het College bij de Algemeene Beschou wingen behandeld, hoewel zij ook elders waren onder te brengen. Het achtte dit evenwel de beste wijze om de gemeentebegrooting zoo vlug mogelijk onder dak te brengen, want het zag in, dat ook als zij bij de artikelen aan de orde werden gesteld, van een zeer grondige behandeling in den begrootingstijd geen sprake zou kunnen zijn. De heer Kooistra heeft de opmerking gemaakt, dat spreker de behandeling van verschillende onderwerpen bij de Alge meene Beschouwingen heeft geplaatst. Die opmerking is niet juist, want het zijn altijd besluiten van den Raad geweest. Spreker heeft ten aanzien van elk ingekomen voorstel aan den Raad voorgesteld het te behandelen, hetzij bij de Algemeene Beschouwingen, hetzij bij een volgnummer; daarop is altijd een Raadsbesluit gevallen. Hetgeen bij de Algemeene Beschouwingen is behandeld, en wellicht uit zijn aard beter op zijn plaats was geweest bij de volgnummers, betreft de subsidies, maar het College had een zeer bepaalde reden om die bij de Algemeene Beschouwingen te behandelen. Toen de noodzakelijkheid bleek om ook op de subsidies te bezuinigen, heeft het College gezegd: wij moeten beginnen met een algemeene gedragslijn ten aanzien van dit punt vast te stellen, omdat het anders een hopelooze warboel en verwarring wordt en men er niet uitkomt; wij moeten ons zekere regels stellen en daaraan elke subsidie toetsen. Het College heeft dat ook gedaan en juist daarom achtte het het verreweg het beste om de geheele quaestie der subsidies te brengen bij de Algemeene Beschouwingen. Er is een groot aantal telkens wederkeerende voorstellen, speciaal van de zijde van den heer van Eek en zijn partijge- nooten; sommige daarvan zullen hier in den Raad hun koperen bruiloft nu al wel kunnen vieren. Spreker betreurt, dat dit iederen keer weer gebeurt, daar hij het vindt een zekere aantijging aan de Raadsleden, dat zij met het bezien en beoordeelen van die voorstellen niet voldoenden ernst maken. Wanneer men toch in eenzelfden raad, waarin geen verande ringen zijn voorgekomen, 4 jaren achtereen steeds weer dezelfde voorstellen brengt en men hoopt dan eindelijk eens op aanneming, terwijl ze vroeger steeds verworpen zijn, dan is dit, waar het hier voornamelijk beginselquaesties betreft, een twijfelen aan den ernst van de Raadsleden, of die de voorstellen bij hun vroegere beslissing wel grondig hebben bezien. Over dergelijke voorstellen zal dan ook door het College niet veel gezegd worden dan alleen voorzoover nieuwe argumenten te berde zijn gebracht; overigens be schouwt het College het zoo, dat hetgeen bij vorige gelegenheden daarover gezegd is, nog door het College wordt beleden. Overigens zal het College ten aanzien van de overtalrijke stof, die het ter beantwoording gekregen heeft,, de grootst mogelijke kortheid betrachten. Door den heer Wilmer is bepleit, dit raakt min of meer het algemeen gemeentebeleid, een reorganisatie van gemeente diensten, liefst op zoodanige wijze, dat die niet zou mee brengen ontslag van personeelhij beval deze zaak in de ernstige studie van het College aan. Spreker zegt den heer Wilmer gaarne toe, dat het College het belang van die studie zelf zeer goed inziet, maar het College is op dit gebied ook actief. De heer Wilmer noemde als voorbeeld de reorganisatie van de Bank van Leening en zeide: ga op dien weg voort. Het College is echter bezig met meer, o. a. met een reorga nisatie van den plantsoendienst, van de brandweer, met de quaestie van de straatmakers en van de samenvoeging van Bouw- en Woningtoezicht en Gemeentewerken. Het College wijdt zijn aandacht aan het zeer moeilijke en veel omvattende vraagstuk van de bruggen in Leiden. Het ziet niet minder dan de heer Wilmer de noodzakelijk heid in van de bestudeering der vraag, of door middel van een reorganisatie bezuiniging kan worden verkregen. Het zij den heer Bosman dadelijk grif toegegeven, dat het College niet het geschikte lichaam is om bij de bedrijven een het geheele beheer aantastende bezuiniging toe te passen, die veel ingrijpender is dan de bezuinigingen, waarnaar de directeuren voortdurend streven. Het geweten van de leden van het College zal niet spreken, wanneer zij bedenken, dat zij daartoe niet in staat zijn. Het is een bijzonder moei lijk werk, dat geheel afhangt van de vraag, of men het ge- FEBRUARI 1933. 121 Gemeentebegrooting Algemeene Besehouwinqen. (Voorzitter.) luk heeft de hand te leggen op een adviseur, die in staat is dat moeilijke werk te verrichten. Spreker kan echter den heeren Bosman en de Reede de verzekering geven, dat het College het idee, die zij hebben ter sprake gebracht, zeer ernstig zal overwegen, waarbij het zal nagaan, of op die wijze eenige bezuiniging voor de ge meente te bereiken is. Suggesties hunnerzijds zullen het College daarbij zeer wel kom zijn. Ter beantwoording van de opmerking van den heer Vos over de langzame wijze van behandelen van verschillende zaken verwijst spreker naar hetgeen het College daaromtrent in de Memorie van Antwoord heeft gezegd. Met de totstand koming van het Lorentzmonument heeft het Gemeente bestuur niet te maken. De heer Vos had langs andere wegen te weten kunnen komen, hoe het daarmede staat. Spreker komt thans tot de critiek, welke geoefend is op den Wethouder voor Sociale Zaken. Een van de zeer goede zaken, welke spreker bij zijn optreden als Burgemeester van Leiden gevonden heeft, is de collegiale bestuursvorm in het College van Burgemeester en Wethouders. Niet in alle gemeenten is dat het geval, doch dagelijks bemerkt spreker het voortreffelijke van dezen vorm van bestuur. Wanneer vijf mannen, in zeer vele opzichten van verschillend inzicht, wekelijks een agenda van omtrent 50 punten van gemeentelijk bestuursbeleid afhandelen en daarbij nagenoeg steeds eensgezind tot een bepaald besluit komen, bewijst dit, dat collegiaal bestuur in een gemeente mogelijk is, maar ook, dat de belangen van de burgerij, die zoo uiteenloopend zijn en elkaar kruisen, op die wijze nog het best gediend worden. Het is echter noodig, dat er bij de besprekingen een groote mate van waardeering voor elkanders opvattingen en inzichten en een groote mate van onderling vertrouwen bestaan, terwijl er ook moet zijn een sterk verlangen om samen te werken. Dat de eene Wethouder in groote lijnen het beleid kent, dat door den anderen Wethouder in diens afdeeling wordt gevoerd, spreekt vanzelf, doch evenzeer is het een feit, dat de leden van het College ook in de onderdeelen van hun beleid, zij gaan daarin zeer ver, steeds volledig voeling hou de u met hun collega's: de kennis van ieder komt aan allen ten goede. De politiek nu, gevoerd door den Wethouder van Sociale Zaken, de maatregelen van uitvoering, door hem voorbereid en voorgesteld, maken in dezen tijd steeds een zeer belangrijk en op den voorgrond tredend deel van het wekelijksch menu van het College uit. Spreker zou geen maatregel van eenige beteekenis op dit gebied kunnen noemen, die niet in het College is besproken en niet het fiat van de overige leden van het College heeft verworven. Critiek op zijn beleid is dus critiek op het College in zijn geheel. Spreker pleit niet, dat het College feilloos is en ontzegt den raadsleden ook geenszins het recht om het te wijzen op de fouten, die her, gemaakt heeft en op hetgeen zij in zijn optreden verkeerd achten, maar dat men bij het uitspreken van die critiek speciaal den heer Romijn genoemd heeft, spijt het College zeer. Spreker begrijpt, dat men meestal meent, dat elk wethouder de vader is van de voor stellen. die den Raad van eD in zijn afdeeling bereiken, hoewel ook daarop dikwijls een uitzondering is, maar wan neer men het algemeen beleid in een bepaalde afdeeling aan critiek onderwerpt, dan bedenke de Raad, dat hier althans het geheele College voor dat beleid de verantwoor delijkheid draagt, tenzij anders is medegedeeld en ook bereid is die te dragen. De leden van het College kennen van zeer nabij de groote moeilijkheden, waarmede de heer Romijn te kampen heeft; trouwens, de Raad beseft die zelf. Zij, die het beleid van den heer Romijn in het bijzonder tot mikpunt van hun critiek maken, zien over het hoofd, dar. de heer Romijn door een zeer zware en hoogst ondankbare taak op zich te nemen den Raad en ook den politieken partijen, die het College samenstellen, een grooten dienst bewijst. Keurt men de maatregelen van dit College op het gebied van den socialen dienst af, dan is er alle reden om in dit geval die critiek dan ook te richten tot het College in zijn geheel en niet speciaal tot den met name genoemden Wethouder. De rede van den heer van Eek bewoog zich als vanouds op een terrein, waarop spreker hem niet kan volgen; de Gemeenteraad is niet een plaats voor politieke propaganda; de heer van Eek spreekt hier altijd uit het oogpunt van den klassenstrijd en hier heeft men alleen het gemeentebe lang te behandelen. De tegenstanders van zijn overtuigingen noemt hij allen te overtuigd van hun eigen voortreffelijk heid; de heer van Eek is dit zelf in zeer sterke mate. Spreker twijfelt niet of zijn oogen zouden, wanneer hij eens

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 21