8 MAANDAG 30 JANUARI 1933. Verordeningen Bcwaarschoolonderwijs e.a. (de Reede e.a.) Het in de vergadering van 19 December 1932 aangehouden, nieuw voorgestelde artikel 22 zie Ingekomen Stuk No. 271 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De heer de Reede wil een verklaring afleggen in verband met de stemming. Toen de aanvankelijke voorstellen waren ingediend en aangenomen, is de quaestie van de pacificatie tusschen het openbaar en het bijzonder bewaarschoolonderwijs tot een oplossing gebracht. De tegenstanders hebben geenszins hun standpunt opgegeven, dat tenslotte met deze regeling niet bereikt wordt, vooral in dezen tijd, wat gewenscht wordt; zij zien nog altijd bezwaren, maar in verband met het genomen Raadsbesluit meenen zij, dat hier het uitlokken van een nieuwe stemming over deze verordening niet gewenscht is. De verordening in haar geheel wordt zonder hoofdelijke stemming vastgesteld. XIX. Voorstel in zake het verleenen van een vergoeding, krachtens art. 100 der Lager Onderwijswet 1920, over het jaar 1931, aan de besturen van verschillende scholen voor lager- en uitgebreid lager onderwijs. (Zie Ing. St. No. 24.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XX. Voorstel tot vaststelling van het voorschot op de ver goeding, bedoeld in art. 101 der Lager Onderwijswet 1920, over het jaar 1932, voor de bijzondere scholen aan den Hoogcn Morschweg en de Adriaan Pauwstraat. (Zie Ing. St. No. 25.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXI. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten behoeve van den bouw en de inrichting van de door het bestuur van de R. K. Par. Jongensscholen onder R. K. Par. Kerkbestuur te stichten school voor gewoon lager onderwijs aan de Pot gieterlaan. (Zie Ing. St. No. 26.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXII. Voorstel in zake de toepassing van een korting op de bezoldiging van het onderwijzend personeel aan het Gym nasium, de Hoogere Burgerschool met 5-jarigen cursus, de Hoogere Burgerschool voor Meisjes en de Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen. (Zie Ing. St. No. 27.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. (De heer Verweij verklaart, dat sprekers fractie geacht wenscht te worden te hebben tegengestemd.) XXIII. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten be hoeve van de uitbreiding van de kantoorruimte van den Gemeentelijken Dienst voor Sociale Zaken. (Zie Ing. St. No. 22.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXIV. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ten be hoeve van de verwijdering van de fundeeringen, enz., aan wezig op of in het Stadhuisterrein aan de Breestraat. (Zie Ing. St. No. 23.) De Voorzitter stelt hierbij tevens aan de orde het adres van den Alg. Ned. Bouwarbeidersbond, den Ned. R. K. Bouw- arbeidersbond en den Ned. Chr. Bouwarbeidersbond om dit werk niet te doen geschieden door ongeoefende arbeiders. Verwijdering van fundceringen enz. in het Stadhuisterrein. (Splinter e.a.) De heer Splinter zegt, dat het College veel gevoelt voor de in het ingekomen adres nedergelegde argumenten en daarom voorstelt dit werk zooveel mogelijk met geschoolde werklooze bouwvakarbeiders te doen uitvoeren, doch niet uitsluitend, zoodat ook enkele ongeschoolden er aan kunnen werken. De heer van Stralen is verheugd over deze mededeeling van den Wethouder, maar diens laatste opmerking stelt spreker niet geheel gerust. De Wethouder wil de gelegenheid toch nog openlaten om daarbij met ongeschoolden te werken het bezwaar van de bouwvakarbeidersbonden gaat juist daar tegen. De Voorzitter zegt, dat de heer Splinter gezegd heeft, de ongeschoolden Diet geheel te willen uitsluiten. De heer van Stralen vraagt toch een verduidelijking van den Wethouder, wat deze bedoelt met zijn toevoeging, dat de ongeschoolden niet geheel uitgesloten zullen worden. Het bezwaar van de organisaties is juist, dat hieraan onge schoolden zullen werken, terwijl zij het werk voor geschoolden achten. De heer Huurman zegt, dat zijn vraag misschien wat vreemd klinkt, maar wat wordt in dit verband verstaan onder «onge schoolden"? Dit werk moet verricht worden door menschen, die een schop, een riek en een wagen kunnen hanteeren. Nu kan men die geschoold noemen, maar ook ongeschoold. Spreker verstaat onder geschoolden bouwvakarbeiders t. w. timmer lieden, metselaars, stucadoors, opperlieden, enz. Worden onder ongeschoolden ook begrepen werklooze kleermakers, schoen makers of nachtwakers? Voor deze menschen is dit werk veel te zwaar en z. i. ongeschikt om hier productief en practise!) werkzaam te kunnen zijn. Met alle respect voor kleer- en schoenmakers meent hij, dat zij beter met de naald kunnen omgaan dan dit soort werk doen. Hij betwijfelt, of zij bij het laden van een schuit goed met een wagen over een plank kunnen rijden, zonder gevaar te loopen in het water van de Vischmarkt terecht te komen. Ter voorkoming van ongelukken acht hij het beter menschen te nemen, die dat werk gewend zijn, te meer omdat in die groep van arbeiders zoo velen werk loos zijn. Het is een welkome gelegenheid om in die groep het aantal wei kloozen tijdelijk te verminderen. Misschien is het mogelijk in audere inrichtingen van de gemeente kleer- en schoenmakers te werk te stellen, maar voor dit zware werk zijn zij ongeschikt. Spreker heeft er geen bezwaar tegen, dat de menschen het contract-loon verdienen, maar men moet geen gebruik maken van ongeschoolde arbeidskrachten. Doet men dat wel, dan zal het werk veel meer kosten dan wan neer men geschoolde arbeiders tewerkstelt. Spreker zou van Burgemeester en Wethouders de toezegging willen ontvangen, dat arbeiders zullen worden gebezigd, die voor dit soort werk bekwaam geacht kunnen worden. Indien Burgemeester en Wethouders dit niet toezeggen, zal hij daartoe een voor stel doen. De heer Splinter noemt de kwestie van geschoolde en onge schoolde arbeiders een moeilijke kwestie. Een opperman zou hij b.v. niet, in verband met dit werk, tot de ongeschoolden willen rekenen, terwijl anderen er wellicht anders over denken. Burgemeester en Wethouders hebben toegezegd, dat zij dit werk zouden doen met werklooze bouwvakarbeiders, maarzij hebben gezegd, dat zij zich de vrijheid wilden voorbehouden om ook van ongeschoolde arbeidskrachten gebruik te maken, omdat het kan voorkomen, dat er lichte werkzaamheden zijn te verrichten, welke wel door ongeschoolde menschen kunnen worden gedaan. Volgens den heer Huurman is het allemaal zwaar werk, maar bij het omzetten van grond doen zich toch ook wel lichtere werkzaamheden voor. Spreker gevoelt zelf veel voor het bezigen van geschoolde arbeiders, hetgeen trouwens blijkt uit de gedane toezegging, maar hij ziet geen enkele reden om Burgemeester en Wethouders in dien zin te binden, dat zij voor werkzaamheden, welke zich er toe leenen om door ongeschoolde arbeiders te worden verricht, ook slechts geschoolde arbeiders mogen gebruiken. Wil de Raad per se, dat er niet anders dan geschoolde arbeiders te werk worden gesteld, dan moet er maar een voorstel in dien geest worden gedaan. De heer van Stralen sluit zich aan bij het gesprokene door den heer Huurman omtrent de wenschelijkheid, dat menschen zullen worden gebruikt, die dit werk verstaan. Aanvankelijk was het de bedoeling van Burgemeester en Wethouders niet om dat te doen zij wilden ook fabrieks arbeiders, kleermakers en schoenmakers tewerk stellen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 8