MAANDAG 30
JANUARI 1933.
Benoeming lid Plaatselijke Schoolcommissie.
(van Eek c.a.)
den Voorzitter aan den heer Wilmer, geen bezwaar, doch in
verband met den datum van 8 Februari is het voorsprekers
fractie zeer moeilijk om aan dien wensch van het College te
voldoen. Sprekers fractie is op dien Woensdagavond pas in
staat haar vo rstellen definitief vast te stellen; vermoedelijk
zullen deze dus iets later inkomen. Dit is geen onwil, doch
staat in verband met de werkwijze van sprekers fractie.
De Voorzitter zegt, dat die dag vastgesteld is, omdat het
College des Donderdags vergadert en de voorstellen gaarne
in die vergadering zou willen bespreken. De voorstellen van
de sociaal-democraten kunnen dan waarschijnlijk toch in den
loop van den morgen van dien Donderdag nog wel ingediend
worden. De heer van Eek zegt nu, dat dat niet zoo gemakkelijk
zal gaan, maar zijn fractie vergadert toch ook nog op 1 Februari?
Spreker wil geen dwang uitoefenen op de Raadsleden; hij
verzoekt hun alleen, hun best te doen om te voldoen aan
den wensch van het College; verder durft hij het gerust aan
de Raadsleden over te laten.
Aan de orde is alsnu
I. Benoeming van een lid van de Plaatselijke School
commissie (vaeature-Tjalsma).
(Zie Ing. St. No. 1.)
De Voorzitter verzoekt den heeren Huurman, Kooistra, van
der Reijden en Simonis het stembureau te vormen.
De heer Groeneveld heeft bezwaar tegen de aanbeveling
ter vervulling van de vaeature-Tjalsma. De heer Tjalsma
behoorde tot sprekers partij en de sociaal-democratische Raads
fractie is er slechts na heel veel moeite in geslaagd hem in
de Plaatselijke Schoolcommissie benoemd te krijgen. Door
het overlijden van den heer Tjalsma is diens plaars vacant
en nu is het een goede gewoonte in zulk een geval, dat de
partij, welke bij een dergelijke benoeming belang heeft, wordt
gepolst over een opvolger. Dit is ditmaal niet gebeurd. Wel
zijn spreker en de zijnen er in geslaagd om de namen van
hen, die naar hun oordeel voor de vervulling van deze vacature
in aanmerking kwamen, in de Plaatselijke Schoolcommissie
naarvoren te doen brengen. Aan den aandrang om bepaalde
personen voor een benoeming in aanmerking te doen komen,
is inzooverre geen gevolg gegeven, dat wel een van de door
sprekers partij genoemden op de aanbeveling is geplaatst, n.l.
als no. 2, maar dat tegen dengene, die als no. 1 was genoemd,
bezwaar bestond uit den aard van zijn functie. Op dat bezwaar,
hetwelk spreker niet deelt, zal hij niet ingaan, maar hij doet
opmerken, dat de Plaatselijke Schoolcommissie nu no. 2 als
no. 1 op de aanbeveling voor den Raad had moeten plaatsen.
Dit is niet gebeurd. Spreker vraagt waarom men juist tegen
over zijn partij zoo onwelwillend is, wat men tegenover de
andere partijen nooit is. Het is gewoonte de betrokken partij
te polsen en aan haar wenschen te voldoen.
Nu kan worden aangevoerd, dat de Plaatselijke School
commissie aan den wettelijken eisch heeft voldaan, wanneer
ze een paar openbare onderwijzers heeft aanbevolen, maar er
zit meer aan vast. Het gaat er niet alleen om een openbaar
onderwijzer benoemd te krijgen, maar een openbaar onder
wijzer van een bepaalde richting, welke door die richting ook
wordt gewenscht.
Spreker wil niet zeggen, dat no. 1 der aanbeveling een
ongeschikte candidaat is, integendeel, maar hij is door sprekers
partij niet voorgesteld.
Spreker dringt er op aan, dat men den sociaal-democraten
in deze tegetnoet komt door den heer van Doorn, die no. 2
staat op deze aanbeveling, te benoemen, waardoor een veel
bevredigender oplossing verkregen zal worden. Ook de Plaatse
lijke Schoolcommissie acht den heer van Doorn niet ongeschikt;
anders had zij hem niet op deze aanbeveling geplaatst.
De heer Donders zegt, dat de heer Groeneveld volkomen
juist opgemerkt heeft, dat wanneer de Plaatselijke School
commissie gekomen zou zijn met een aanbeveling, waarbij
slechts aan het wettelijk vereischte zou zijn voldaan, men
dan niets had kunnen zeggen. Dit enge standpunt neemt zij
echter niet in; zij houdt bij de samenstelling van haar aan
bevelingen ook steeds rekening met de verschillende schakeerin
gen der bevolking; er wordt dus niet uitsluitend gezien naar
de wettelijke eischen ten aanzien van de samenstelling der
Plaatselijke Schoolcommissie, maar ook naar de verschillende
groepeeringen van de bevolking. Wanneer dan ook een lid
van een bepaalde kleur aftreedt, dan wordt steeds door het
bestuur en door de algemeene vergadering der Plaatselijke
Schoolcommissie gezocht naar een nieuw lid van dezelfde
Benoeming lid Plaatselijke Schoolcommissie.
(Donders e.a.)
kleur. Zoo is het ook gegaan bij deze aanbeveling. Het bestuur
der Plaatselijke Schoolcommissie, daarin gesteund door de
uitspraak van de volledige vergadering, is van meening, dat
ook de heer Boerstra dezelfde richting is toegedaan als wijlen
de heer Tjalsma. Het is zeker geen gewoonte om bij een
vacature de politieke partij te raadplegen; dat is nooit ge
beurd; ook is het geen gewoonte om een onderwijsorganisatie
van een bepaalde kleur te raadplegen. De heer Groeneveld
wenscht echter, dat een en ander in het vervolg wel zal ge
beuren en zegt onomwonden, dat het hier daarom juist gaat.
Ook de Bond van Nederlandsche onderwijzers meent kennelijk,
dat deze methode gevolgd moet worden. Uit het geheele
verloop van deze zaak is duidelijk gebleken, dat de heeren
de door hen gewenschte benoeming per se wilden doordrijven
en reeds beslissingen hadden genomen in dien geest. Kort
na het overlijden van den heer Tjalsma toch kreeg spreker
als secretaris van de Plaatselijke Schoolcommissie een schrijven
van den uitgever Samsom te Alphen aan den Rijn, met het
verzoek om te voldoen het abonnementsgeld voor het tijd
schrift School en Wet voor den heer van Schaik, opvolger
van den heer Tjalsma, terwijl er in de Plaatselijke School
commissie nog geen stom woord was gesproken over den
eventueelen opvolger van den heer Tjalsma. Dit verbaasde de
Plaatselijke Schoolcommissie natuurlijk ten zeerste en spreker
antwoordde de firma Samsom dan ook, dat het hem niet
duidelijk was, hoe zij daaraan kwam, daar in de vacature
Tjalsma nog op geen enkele wijze was voorzien, weshalve de
rekening dan ook werd geretourneerd. Kort daarna heeft de
heer van Schaik zich persoonlijk bij den voorzitter der
Plaatselijke commissie ter aanbeveling aangemeld.
Toen heeft de voorzitter geantwoord, dat het vreemd was,
dat iemand zich zelf kwam aanbevelen, dat het geen gewoonte
was in een dergelijk geval advies te vragen aan een bepaalde
onderwijs-organisatie, en dat de commissie naar zijn oordeel
de totdus verre gevolgde gedragslijn wel zou blijven volgen.
Tenslotte is er bij de Plaatselijke Schoolcommissie een
ongevraagd advies gekomen van den Bond van Nederlandsche
Onderwijzers, tegen welk advies bezwaar bestond, omdat de
als No. 1 aanbevolene, de heer van Schaik, was hoofd eener
school, terwijl de commissie er de voorkeur aan gaf in de
desbetreffende rubriek een onderwijzer-lid te benoemen.
De gedachtengang, waarvan de heer Groeneveld uitgaat,
dat de gewoonte zou bestaan om politieke partijen of onder-
wijs-organisaties van een bepaalde richting te raadplegen, is
onjuist.
Tegen dengene, die door den Bond van Nederlandsche
Onderwijzers als no. 2 was aanbevolen, bestond bovengenoemd
bezwaar niet, maar de commissie meende in den heer Boerstra
een beteren candidaat te hebben gevonden, weshalve de heer
Boerstra No. 1 werd geplaast en de heer van Doorn No. 2.
De heer Groeneveld zegt, dat de heer Donders niet op de
hoogte is, wanneer hij beweert, dat in verband met de ver
vulling van vacatures in de Plaatselijke Schoolcommissie nooit
politieke partijen zijn geraadpleegd. Het staat absoluut vast,
dat dit wel is gebeurd, misschien niet officieel en schriftelijk,
maar spreker heeft het zelf meegemaakt, dat aan hem als
dengene, die voor de fractie de onderwijszaken behandelde,
werd gevraagd wie door zijn fractie werd aanbevolen voor
de voorziening in een bepaalde vacature.
Men fluistert spreker in, dat hetzelfde eveneens is gebeurd
bij de benoeming van leden der Commissie voor het Middelbaar
Onderwijs. Het is dus niets ongewoons en spreker vindt het
een goede gewoonte.
Volgens den heer Donders heeft de Plaatselijke School
commissie getracht in de vaeature-Tjalsma te voorzien door
benoeming van dezelfde politieke kleur, maar spreker had
toch liever gezien, dat het was overgelaten aan debetrokken
politieke partij, welke, zooals van zelf spreekt, daarover een
beter overzicht heeft dan de Plaatselijke Schoolcommissie.
Spreker ziet hierin weer een soort obstruclie, welke niet
alleen in dit geval, maar heel dikwijls wordt gevoerd ten
opzichte van alles wat van de zijde van de S. D. A. P. komt.
Wat die partij wil, moet nooit gebeuren! Er moet altijd iets
anders worden gedaan. Zij stelde prijs op benoeming van den
heer van Schaik of van den heer van Doorn en nu werd er
bezwaar gemaakt tegen eerstgenoemde uit hoofde van diens
functie, een bezwaar, dat spreker niet deelt. Spreker wil niet
beweren, dat de heer Boerstra een ongeschikte candidaat is,
maar hij was niet genoemd door sprekers partij. Er is geen
enkel bezwaar tegen, indien in deze aan den wensch vati
sprekers partij wordt voldaan. Indien men aan elkanders
wenschen tegemoet komt, schept dat betere verhoudingen
tusschen de Raadsfracties.
Sprekers fractie zal het op prijs stellen, als de Raadsleden
hun stem uitbrengen op den heer van Doorn.