4
MAANDAG 30 JANUARI 1933.
(Voorzitter e.a.)
verzoek om de brandstoffenbons ook te verstrekken aan de
werkloozen welke van de werkloozenkas trekkende zijn, voor
zoover zij na uitgetrokken te zijn weder voor gemeentelijke
steun in aanmerking zouden komen, welke categorie thans
grootendeels van de verstrekking van brandstoffenbons is
uitgesloten;
dat dit verzoek o.m. gegrond was op het feit, dat in tal
van gevallen, waarin de kasuitkeering gelijk of iets hooger
was dan het steunbedrag, de inhouding van de brandstoffen
bons voor de betrokken gezinnen een aanmerkelijk nadeel
beteekent;
dat dit verzoek zeer urgent was, daar per 1 Januari de
trekkingsperiode van de werkloozenkas voor de meeste werk
loozen weder inging en op dien datum velen, die tot eind
December de brandstofïenbons wekelijks hadden ontvangen,
deze met ingang van 1 Januari niet meer zouden ontvangen;
dat Burg. en Weth. evenwel tot heden op dit verzoek
geen beslissing hebben genomen en evenmin een anderen
maatregel hebben getroffen om aan de onbillijkheid, welke
in de thans geldende regeling voor de verstrekking van brand
stoffenbons bestaat, een einde te maken;
dat adressant daarom genoodzaakt is zich tot Uwen Raad
te wenden, teneinde een spoedige beslissing te bevorderen;
dat deze zaak nog meer urgent is, nu door de verstrekking
van extra brandstoffenbons aan de eene groep, de onbillijkheid
voor de andere groep nog grooter is geworden;
Redenen waarom adressant Uw College beleefd verzoekt te
willen besluiten om de brandstofïenbons voortaan te verstrekken
aan alle werklooze hoofden van gezinnen of kostwinners, welke
door de gemeentelijke steunverleening worden gesteund, of
na van de werkloozenkas uitgetrokken te zijn voor gemeente
lijke steun in aanmerking komen, welke regeling naar adressant
is gebleken ook in den Haag geldende is.
't Welk doende.
Namens het bestuur van den Leidschen
Bestuurdersbond.
A. Sasburg, Voorzitter.
J. J. v. Stbalen, Secretaris.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten het verzoek te
behandelen tegelijk met de interpellatie-van Stralen.
8°. Verzoek van den heer van Stralen om eenige vragen te
mogen stellen met betrekking tot het treffen van maatregelen
om den verscherpten nood in de gezinnen der werkloozen te
lenigen.
De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders
voor de gevraagde toestemming te verleenen en de interpellatie
te doen plaats hebben na afhandeling van de gedrukte agenda,
met de bedoeling om, voor het geval te half vijf de gedrukte
agenda niet is afgedaan, op dat uur de interpellatie aan de
orde te stellen.
De heer van Stralen vraagt of erbij Burgemeester en Wet
houders bezwaar tegen bestaat om de interpellatie onmiddellijk
aan de orde te stellen. Feitelijk beteekent het hetzelfde, of
zij direct dan wel te half vijf wordt gehouden.
De Voorzitter verheugt er zich over te hooren, dat dat
voor den heer van Stralen hetzelfde beteekent, maar het
College stelt het op prijs om, alvorens de interpellatie aan de
orde komt, nog zooveel mogelijk van de agenda af te doen.
In elk geval wordt de interpellatie te half vijf aan de orde
gesteld.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
9°. Adres van het Plaatselijk Arbeids Secretariaat, de Onaf
hankelijk Socialistische Partij en de Revolutionnair-Socialistische
Partij, afdeeling Leiden, in zake het treffen van maatregelen
tot leniging van den nood in de gezinnen van de werkloozen.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten het adres te
behandelen tegelijk met de interpellatie-van Stralen.
10°. Schrijven van J. Bijleveld, in zake het niet verkrijgen
van hulp en de wijze van behandeling bij de Gemeentelijke
Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten
het schrijven in handen van de Gemeentelijke Commissie voor
Maatschappelijk Hulpbetoon ter afdoening te stellen.
11°. Verzoek van den Algemeenen Nederlandschen Bouw-
arbeidersbond,denNederlandschen Roomsch-Katholieken Bouw-
arbeidersbond en den Nederlandschen Christelijken Bouw-
(Voorzitter e.a.)
arbeidersbond, om de verwijdering van de fundeeringen, enz.,
in het Raadhuisterrein niet te doen geschieden door onge
oefende arbeiders.
Dit verzoek luidt als volgt:
Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Ondergeteekenden zijnde respectievelijk bestuurders van
den Alg. Ned. Bouwarbeidersbond, den Ned. Roomsch Kath.
Bouwvakarbeidersbonden den Ned.Christelijken Bouwarbeiders-
bond, geven met verschuldigde gevoelens te kennen, dat
zij ernstig bezwaar hebben tegen het doen sloopen van het
oude Raadhuis, door ongeoefende arbeiders,
zij zijn van meening dat daardoor het werk aan de recht-,
hebbende werkloozen, in deze de bouwarbeiders wordt ont
nomen, terwijl ook uit een oogpunt van veiligheid dit werk
niet aan onbevoegden mag worden toevertrouwd.
Aangezien naar hunne meening geenerlei financieel voordeel
voor de Gemeente kan worden verkregen, achten zij geen
enkele grond aanwezig dit plan op de voorgenomen wijze in
uitvoering te brengen en verzoeken Uwen Raad dit sloopwerk
te doen verrichten uitsluitend door bouwvakarbeiders voor de
daarvoor geldende contract loonen;
het welk doende:
Vondelstr. 40 E. Sinoo,
Amsterdam, 28 Jan. 1933. N. Windt,
Zal worden behandeld bij punt 24.
De Voorzitter deelt nog mede
1°. dat de arbiters in het geschil met de Noord-Zuid-
Hollandsche Tramweg Maatschappij met betrekking tot den
uitleg van artikel 22 der Concessievoorwaarden, hebben
beslist, dat de uitgevoerde bestratingswerken aan den Hoogen
Rijndijk moeten worden aangemerkt als onderhoud in den
zin van genoemd artikel en dat zij de Maatschappij hebben
veroordeeld tot betaling van een bedrag van /12.b07.09 met
de rente ad 4£ 'sjaars, benevens de kosten van de arbitrale
uitspraak.
2°. dat in de Leeskamer ter inzage van de leden is neder-
gelegd de begrooting voor den dienst 1933, van de Stichting
tot Beheer en Exploitatie van Woningen te Leiden.
Tenslotte deelt spreker mede, dat de vergaderingen ter
behandeling van de gemeente-begrooling voor 1933 zullen
aanvangen op Maandag 13 Februari a.s.het College had
gehoopt, dat dit iets eerder mogelijk was geweest, doch
doordat dit moeilijkheden zou opleveren voor leden van het
College om alle dagen van die week tegenwoordig te zijn, is
het iets later gesteld. Dit geeft echter den Raadsleden geruimen
tijd om eventueele voorstellen tijdig in te dienen, waartoe
spreker bij deze het verzoek doet, omdat het College anders
genoodzaakt zou zijn om die voorstellen overhaast, in eenige
korte besprekingen vóór den aanvang van de vergadering, te
behandelen, zooals in vorige jaren het geval was. Door tijdige
indiening echter kan het College deze voorstellen, die gewoonlijk
niet weinig in aantal zijn, goed bezien en de behandeling
daarvan voorbereiden. Spreker vraagt, of de Raad er daarom
genoegen mede neemt, Woensdag 8 Februari als uitersten
datum voor inzending van die voorstellen te beschouwen.
De heer Wilmer vereenigt zich volkomen met den aandrang
van den Voorzitter bij de raadsleden tot zoo spoedig mogelijke
indiening van hun voorstellen, maar zou het daarbij ook
willen laten. Het is toch niet de bedoeling van den Voor
zitter, dat de raadsleden de moreele verplichting op zich
nemen om in geen geval, wat er ook gebeurt, hoe het ook
loopt, na 8 Februari nog eeriig voorstel te doen. De vrijheid
daartoe blijft natuurlijk toch bestaan.
De Voorzitter zegt, dat het College later ingekomen voor
stellen evenzeer in behandeling zal nemen en niet aan den
Raad zal voorstellen om die niet in behandeling te nemen
bij de begrooting. Het College bedoelt echter een dringend
beroep op de Raadsleden te doen om met het indienen van
hun voorstellen niet tot het laatste oogenblik te wachten,
zooals de gewoonte totnutoe was; totnutoe kwamen ze binnen
op Zaterdagochtend nog vóór 12 uur, waarna het College
dan niet meer bij elkaar kwam, hetgeen allerlei bezwaren
gaf in verband met het drukken enz. Zooals de heer Wilmer
het wilde zien opgevat, was het ook inderdaad de bedoeling
van het College.
De heer van Eek heeft hiertegen, na het antwoord van
J. A. SOHAAFSMA.