2 MAANDAG 30 JANUARI 1933. (Voorzitter.) De notulen van het verhandelde in de vergadering van 19 December 1932 worden goedgekeurd. De Voorzitter houdt de volgende toespraak: Dames en Heeren, leden van den Raad, en allen, die de vergaderingen van den Raad uit anderen hoofde plegen bij te wonen Mag ik deze eerste vergadering in 1933 openen met een hartelijk gemeenden wensch, dat het aangevangen jaar voor de gemeente, die ons allen lief is, er een van voorspoed en geluk moge zijn, gespeend van groote rampen en teleurstellingen. En IL Dames en Heeren, in ruime mate moge U zoowel per soonlijk als Uwen gezinnen, Gods zegen toebedeeld worden. Zoo 'welgevallig als het Uwen Voorzitter zoude zijn door een blik achteruit te werpen op een jaar van vooruitgang en gemeentelijken bloei, U een daarop steunende blijde toe komst in lichte kleuren af te malen, zoo droef is het hem te moede, dat hij zoo in alle opzichten zijn verwachtingen moet beperken tot het uitspreken van de hoop, dat genezing in dit jaar ons deel moge worden, genezing van een helaas ernstige en zoo moeilijk te bepalen ziekte. Het afgeloopen jaar bracht in het algemeen teleurstelling op schier elk gebied van gemeenteleven. Waar niet stilstand blijkt, moet achteruitgang worden vastgesteld in het economisch leven. Totaal gebrek aan vertrouwen wat de toekomst brengen zal, brengt ieder ondernemer tot aarzeling, deed »durf' uit zijn woordenboek verdwijnen, en wie heeft den moed hem daarvan een verwijt te maken? Het gemeentebestuur is de dienaar van de gemeenschap, doch geenszins een opzichzelf of daarbuiten staande kracht, of beter, bron van kracht. Het gemeentebestuur kan slechts met oordeel en omzichtigheid de in de gemeenschap voorradige energie leiden in een richting, die voor haar nuttig en voordeelig is. Het kan niet meer doen dan waartoe de gemeentenaren het in staat stellen en heeft er bovendien voor te waken, dat die voorraad energie niet roekeloos uitgeput worde. Een andere bron van het collectief bezit aan krachten van de gemeentenaren staat aan dit bestuur niet ter beschikking. Beperking en inkrimping is dan ook helaas, getreden in de plaats van de activiteit, die vele jaren is beoefend en tot wachtwoord voor ieder bestuur of ondernemer werd uitgegeven. Hoelang men gedwongen zal zijn in deze ongewenschte richting voort te gaan? Ik durf dienaangaande geen meening te vormen, laat staan een voorspelling te uilen. Ik wil er mij van onthouden in bijzonderheden omtrent den economischen toestand van de wereld, van ons land en zelfs van onze gemeente te treden. De behandeling en bespreking van de Staatsbegrooting en van tal van noodwetten, de jaarverslagen in de pers, de economische beschouwingen in woord en geschrift, vestigden reeds voldoende de aandacht op den achteruitgang in 1932 en de zorg der tijden. Het gemeentebestuur deelt in die zorg, die de omstandigheden en tal van regeerings-maatregelen ons oplegden en in den loop van het afgeloopen jaar, moesten en Raad en College van Burgemeester en Wethouders, dikwijls noodgedwongen, beslissingen nemen, die zij liever hadden achterwege gelaten. Niet alleen de Raad had volop en moeilijk werk te ver richten, ten volle deelden daarin ook de verschillende ge meentelijke diensten. Ik wil niet nalaten hier een woord van dank en een woord van hulde te brengen aan den grooten ijver en de toewijding, die het geheele gemeente-personeel ook in het afgeloopen jaar weer toonde. Vooral van het personeel van den Socialen Dienst en van Maatschappelijk Hulpbetoon is veel gevraagd en ik twijfel niet of ook de Raadsleden hebben evenals ik, groote waardeering voor hetgeen deze diensten dit jaar pres teerden. Zeer in het bijzonder breng ik dank ook aan de heeren Wethouders, die in dit jaar door de moeilijke kwesties, die zij ter oplossing hebben voorbereid, zich groote verdiensten tegenover de gemeente hebben verworven, ook waar tevoren vaststond, dat zij geen dank konden verwachten, gaven zij zich geheel aan het zoo overvloedige werk, dat het gemeente belang dit maar nauwelijks van hen mag verwachten, laat staan eischen. Ik zou niet gaarne verzuimen daarin ook te betrekken den heer Secretaris der gemeente, die door de groote kennis van zijn vak en van de gemeente, gepaard aan een niet gemakkelijk te evenaren vindingrijkheid, aan ons College onschatbare diensten bewijst. Met groote waardeering wil ik ook gewag maken van de werkzaamheden van het uit de burgerij ontstane Crisis- Comité, dat aan de gemeente groote diensten bewees in 1932 en daarmede op belangelooze wijze weer opnieuw voortgaat. Het groote aantal medewerkers, dat tot ruim 300 aangroeide, toont weliswaar, dat de nood steeds grooter werd, maar ge lukkig ook, dat de gemeenschapszin in Leiden niet is ver- (Voorzitter e.a.) dwenen en dat daarop niet tevergeefs een beroep is gedaan. Ik weet, dat de Raad met mij instemt, wanneer ik den leiders en helpers van dit werk uit naam der gemeente hartelijk dank zeg. Van de belangrijke gebeurtenissen van het afgeloopen jaar in deze gemeente wil ik enkele nog eens in de herinnering terugroepen. De Rijnzichtbrug kon in gebruik genomen worden en blijkt in een werkelijke behoefte te voorzien. De gedeeltelijke dem ping van de Middelstegracht kwam tot stand, welk werk gepaard ging met den bouw van een uit technisch oog punt zeer bewonderde hefbrug over die gracht. Voort gegaan werd met de verbetering van wegen. Ik noem den Heerensingel, Zijlsingel, Hoogen en Lagen Morschweg, Hoogen Rijndijk, Zoeterwoudschen weg en Houtlaan, die ot voltooid werden of waarvoor Gij de plannen hebt goedgekeurd. Een dringend noodige reorganisatie van den Untsmettings- en Reinigingsdienst ontmoette na door U te zijn aangenomen eenigen tegenslag van de zijde van den Minister ten aanzien van den Ontsmettingsdienst. Wij vleien ons, dat wij, door een vereenvoudigde uitvoering voor te stellen, ook deze moei lijkheid zullen overwinnen. Het is in hooge mate te betreuren, dat de afwerking van de centrale-rioleering en andere voorgenomen werken uit financieele overwegingen tijdelijk moesten worden opgegeven. Verschillende scholen voor L. O. kwamen tot stand of werden door verbouwing vernieuwd. Op gebied van het be waarschoolonder wijs was 1932 in zooverre rijk aan gebeurte nissen, dat de plannen voor een openbare bewaarschool tot uitvoering geraakten en een nieuwe verordening op dit ge bied van sociale zorg nagenoeg gereed kwam. De Electriciteitsfabriek herdacht ja, zij had recht dit te vieren haar 25-jarig nuttig bestaan. Van beteekenis voor de gemeente al had de Raad daar mede weinig bemoeienis, is de definitieve overbrenging van het Academisch Ziekenhuis naar het Boerhaavek wartier. Door de Tweede Kamer der Staten-Generaal is een bedrag toe gestaan om het leeggekomen gebouwencomplex in te richten tot Ethnografisch Museum. Dat de laatste stoomtram uit deze stad verdween om plaats te maken voor een moderne electrische verbinding met de bollenstreek wordt ook hier zeer gewaardeerd als een verbetering. Betreur ik eenerzijds, dat bezuinigingsdwang de Regeering deed besluiten het nog zoo kort geleden nieuw ingerichte Psychopathen-Asyl uit Leiden weg te nemen, ik verheug er mij van harte in, dat het mocht gelukken de verplaatsing van het 4de Regiment Infanterie naar elders, waartoe het voornemen bestond, te voorkomen. En eindelijk is 1932 een belangrijk jaar in de lijdens geschiedenis van den Stadhuisbouw. Uw Raad nam de noodige maatregelen om nieuwe plannen te doen ontwerpen en Kroon en Staten-Generaal hielpen ons met dankbaar herdachten spoed aan de noodige onteigeningswet voor dit doel. Doch nu Dames en Heeren, wacht U gewichtig werk, waarvan ik Uwe aandacht niet langer mag afhouden en ik eindig met de bede, dat God onze samenkomsten in het be lang der Gemeente Leiden moge zegenen. (Teekenen van instemming.) De heer Huurman houdt de volgende toespraak: Mijnheer de Voorzitter. De traditie getrouw, is het aan mij als oudste lid van den Raad, om met een enkel woord te antwoorden op de rede, die U zoo even bij de opening van deze eerste vergadering in dit nieuwe jaar hebt uitgesproken. Mag ik dan beginnen met U, namens den Raad dank te zeggen voor de hartelijke gelukwenschen, die Gij ten opzichte van ons en onze gezinnen hebt geuit eri U, wederkeerig toewenschen, dat dit jaar voor U, voor Uw gezin en voor Uw werk een goed jaar moge zijn. Daarbij zou tk gaarne en ik spreek hier zeker namens den geheelen Raad u willen gelukwenschen met uw her benoeming tot Burgemeester van Leiden. Gij hebt U in het afgeloopen zesjarig tijdvak doen kennen als een energiek Burgemeester, die met het wel en wee van de ingezetenen medeleeft en wiens ernstig streven is hare belangen te behartigen. Daardoor hopen wij, dat het U gegeven moge worden nog vele jaren aan het hoofd van onze gemeente te staan. Mijnheer de Voorzitter. Uw nieuwjaarsrede stond niet in majeur en geen wonder; de tijdsomstandigheden zijn er niet naar. Begon het jaar 1932 met een bewolkten hemel, het einde was nog donkerder. Want al hebben wij de grootste waardeering voor het vele en uitnemende werk door het College van Burgemeester en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 2