28
MAANDAG 30 JANUARI 1933.
Interpellatie-van Stralen in zake bijzondere steunmaatregelen
Braggaaide Does e.a.) praeadvies in zake het stempelen.
gegeven was. Voor een gezin van 6 personen, met (3.— huur
en ƒ1.fonds moet ƒ12.50 en steun in natura ter waarde
van ƒ3.50 toch niet te hoog geacht worden.
Nu zegt de Wethouder: er zijn redenen, waarom men moet
steunen in natura. Helaas is dit juist. Waar geconstateerd
is, dat het geld door den vader verdronken werd en dus niet
aan voeding werd besteed, heeft spreekster wel eens, gelukkig
niet dikwijls, haar sanctie moeten geven aan steun in natura,
maar dit was in dit gezin absoluut niet noodzakelijk; noch
op den vader noch op de moeder is ook maar iets te zeggen.
Ten aanzien van de brandstoffenvoorziening heeft de Wet
houder zich zelf tegengesproken.
De Wethouder zei eerst, dat de parelcokes in Leiden zoo
uitstekend en zelfs veel beter dan in den Haag zijn, maar
verklaarde daarna, dat alleen reeds bij het Crisis-Comité 50
nieuwe kachels waren verstrekt. En waarom overweegt de
Wethouder de mogelijkheid gemengde brandstof te verstrekken,
als hij van de uitstekende kwaliteit der parelcokes zoo over
tuigd is? Wanneer spreekster daarvan zoo sterk overtuigd
was, zou men haar niet tot een andere meening kunnen
brengen. De Wethouder heeft zichzelf' dus op dit punt tegen
gesproken
De heer Vallentgoed, die als lid van de reorganisatie-com
missie geacht kan worden met den gang van zaken op de
hoogte te zijn, heeft verklaard, dat in die commissie over het
stempelen niet gesproken is. Spreekster veronderstelt in deze
geen kwade trouw. De leden doen hun best, maar zijn met
werk overladen, terwijl er vele struikelblokken zijn. Men moet
echter afwachten, hoe lang het nog zal duren voor de Raad
over de door de commissie voorgestelde maatregelen een be
slissing heeft genomen.
De stempelplicht is in dit geval niet zoo buitengewoon noodig,
want iemand, die van niemand steun ontvangt en al het
mogelijke doet zijn krachten beneden den geldenden prijs aan
te bieden, ziet zelfs geen kans werk te krijgen. Bovendien
wordt contrèle uitgeoefend door de armbezoekers, die de
ondersteunden op alle tijden kunnen bezoeken.
De heer Knuttel wijst er op, dat de Wethouder begon met
de erkenning, dat er veel armoede en ellende geleden wordt,
maar het bij de bespreking van de bijzonderheden deed voor
komen, alsof alles even prachtig was geregeld en er geen
tekort aan brandstoffen, dekens enz. bij de ondersteunden
bestond. Deze tegenspraak van zichzelf is nog wel zoo treffend
als die, waarop mevr. Braggaarde Does de aandacht vestigde.
De werkloozen zelf, die uit eigen ervaring weten, dat er
veel ellende geleden wordt en niet van meening zijn, dat de
voorziening van brandstoffen, kleeding, dekking enz. zoo
prachtig geregeld is, zullen dan ook voor dergelijke beweringen
niet uit den weg gaan, maar voor hun eischen, waaraan zij
niets afdoen, blijven strijden.
Ten aanzien van het stempelen zijn geen nieuwe gezichts
punten geopend.
De eisch, deze plagerij af te schaffen, begint hoe langer hoe
sterker bij de werkloozen te leven, die er voor zullen strijden,
tot hij ingewilligd wordt.
De heer Eikerbout heeft uit het betoog van den Wethouder
begrepen, dat de grens verlegd is en dat, wanneer de kas-
uitkeering ten hoogste 3.meer bedraagt dan de steun, de
ondersteunde voor het ontvangen van een kolenbon in aan
merking komt. Uit den aard der zaak is het verschil voor
den betrokkene dan niet zoo groot.
Spreker bedoelt in het geheel niet uit te spreken, dat het
College niet in de richting wil gaan, zooals de Raad wenscht,
maar al neemt de Dienst van Sociale Zaken een ruim stand
punt in, men kan toch voor feiten komen te staan, dat men
zegt: dat gaat te ver en daarop kunnen wij niet ingaan. Nu
acht spreker de zaak van te geringe beteekenis; men zou
bijna kunnen spreken van een storm in een glas water
om afwijzend daartegenover te staande kastrekkers ontvangen
ten hoogste 10 weken uitkeering; dan moet men al 3 jaar lid
geweest zijn van een organisatie spreker heeft het over de
metaalbewerkers; voor de anderen weet hij het niet zij,
die minder lang lid geweest zijn, trekken slechts 8 en 6 weken
lang; sommige organisaties geven slechts 4 weken uitkeering.
Van al die trekkingsduren zijn nu al 4 weken om; de ver
schillende groepen hebben dus nog een trekkingsduur van
respectievelijk 6, 4 en 2 weken en nu kan het toch geen be
zwaar zijn hun gedurende dien tijd een kolenbon te geven;
als zij na dien tijd weer in de gemeentelijke steun verleening
terugkeeren, krijgen zij dien toch. Nu zegt de Wethouder
wel, dat men niet meer kan doen dan de bitterste armoede
lenigen, maar ziet men de uitkeeringen, in verband met den
duur der werkloosheid, dan kan men niet van weelde spreken
en zou het voor de betrokkenen zeker een groot voordeel zijn,
Interpellatie-van Stralen in zake bijzondere steunmaatregelen
(Eikerbout e.a.) praeadvies in zake het stempelen.
indien men hun een brandstofïenbon gaf. Spreker meent, dat
er alsnog aanleiding bestaat de wensehelijkheid daarvan door
den Raad te doen uitspreken.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie
van den heer Eikerbout, luidende
»De Raad spreekt de wensehelijkheid uit, dat aan personen
(gehuwden of kostwinners) die uitkeeringen uit de werklozen
kassen ontvangen, een bon voor brandstoffen wordt verstrekt."
Deze motie wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Wilmer heeft, met eenige andere Raadsleden, over
wogen het resultaat van deze bespreking vast te leggen in
een motie, maar meent, dat men moties niet dan in noodzaak
moet voorstellen; spreker acht die noodzaak hier nog niet
aanwezig. Spreker meent, zonder dat de Raad zich uitspreekt
over een motie, het resultaat van deze bespreking aldus te
kunnen vastleggen.
Allereerst is gebleken, dat de Raad, zoo niet geheel, dan
toch in overgroote meerderheid er voor is deze week een
extra brandstofïenbon te verstrekken, en eveneens bij even-
tueele volgende perioden van bijzondere koude.
Verder is de Raad van meening, spreker meent, dat de Wet
houder die deelt dat aan hen, die daarvoor in aanmerking
komen, dekens moeten worden verstrekt, hetzij door Maat
schappelijk Hulpbetoon, hetzij door het Crisis-Comité, en dat
daaraan niet financieele bezwaren in den weg mogen staan,
zoodat, wanneer Maatschappelijk Hulpbetoon of Crisis-Comité
tegenover het College opwerpt, dat het geen dekens kan ver
strekken, omdat het geen geld heeft, het College daarop dan
zal antwoorden, dat het wel kan gebeuren, omdat het den
Raad daarvoor een crediet zal voorstellen.
Wanneer deze langdurige besprekingen tot dit resultaat
hebben geleid, zijn zij niet tevergeefs gehouden.
De heer Manders vereenigt zich gaarne met de laatste ver
klaring van den heer Wilmer.
Eigenlijk heeft iedereen in alle omstandigheden recht op
een volkomen menschwaardig bestaan, dus op het gewone
loon zonder dat er eenige korting op toegepast is. Alleen de
onmogelijkheid om bij werkloosheid het volle loon te betalen,
kan er toe dwingen van dit principe af te wijken.
In vergelijking met andere gemeenten verkeert Leiden mis
schien in een gunstige positie, maar toch wordt hier door
zeer vele werkloozen geweldig gebrek geleden, dat des te
grooter is naarmate de werkloosheid langer heeft geduurd.
De gemeente is wel in staat een extra kolenbon te geven,
telkens wanneer dit noodig is en men zal het met elkaar er
over eens zijn, dat het nu inderdaad noodig is,
Spreker kan niet beoordeelen, of het noodzakelijk is ten
opzichte van de kastrekkers te handelen overeenkomstig het
voorstel van den heer Eikerbout, maar het lijkt wel vast te
staan, dat aan sommige kastrekkers een kolenbon moet worden
verstrekt, omdat anders te hunnen opzichte een groote on
billijkheid wordt begaan.
De heer Romijn onderschrijft bijna volkomen hetgeen de
heer Wilmer heeft opgemerkt,, maar acht het van zichzelf
niet behoorlijk, als hij tot degenen, die van hem de opdracht
hebben ontvangen hem a.s. Donderdag de noodige gegevens
en inlichtingen te verstrekken, zegt: werk maar door, wij
doen het toch, gelijk wij willen.
Uit den aard der zaak zal spreker zeer sterk rekening
houden met den aandrang, die uit den Raad is gekomen.
Spreker is er van overtuigd, dat Burgemeester en Wethouders
Donderdag a.s. zullen besluiten den extra bon te geven en
indien de Raad uitspreekt, dat dit gebeuren moet, gaat
spreker met die uitspraak accoord. Hij apprecieert echter de
houding van den heer Wilmer, die gezegd heeft: laten wij
het niet in een motie vastleggen, omdat dit alleen in de
uiterste noodzaak gebeuren moet.
De gedachten, die de heer Wilmer uitgesproken heeft,
zoowel wat de brandstoffenvoorziening betreft, als wat de
verstrekking van dekens aangaat, worden geheel en al door
spreker gedeeld, hetgeen blijkt uit het antwoord, dat hij op
de vragen van den heer van Stralen heeft gegeven.
Indien er dekens noodig zijn, zal men niet weigeren ze te
geven. Voor die weigering zou geen enkele reden bestaan.
Er is momenteel genoeg geld. Het feit, dat er geen aanvrage
van het Crisis-Comité bij de gemeente is ingekomen, zegt op
zichzelf niets. Het Comité B weet, op welk crediet het voor
het eerste halfjaar in 1933 rekenen kan en kan daarover
beschikken. De formeele handeling van het beschikbaar
stellen van het geld door den Raad is bijzaak. Vandaag zijn