26 MAANDAG 30 JANUARI 1033. Interpellatie-van Stralen in zake bijzondere steunmaat- (Romijn e.a.) regelenpraeadvies in zake het stempelen. De vraag was: moet omtrent dit vraagstuk nu een beslissing worden genomen, ol moet dit geschieden, wanneer het rapport van de reorganisatiecommissie is ingekomen, omdat dan aan de orde is de geheele gang van zaken bij Maatschappelijk Hulpbetoon, waarbij ook deze kwestie kan ter sprake gebracht worden. De Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon meent, dat inderdaad eerst dan de tijd daarvoor is aangebroken. Spreker is echter bereid daarop vooruit te loopen en over eenkomstig den wensch van den Raad en de bedoeling van het voorstel van mevrouw Braggaarde Does thans het vraagstuk te behandelen. Spreker onderschrijft de meening van de Raadsleden, die van oordeel zijn, dat het tweemaal per dag stempelen als algemeene maatregel door Maatschappelijk Hulpbetoon moet gehandhaafd worden. Spreker erkent, dat er aanleiding kan bestaan voor sommigen een uitzondering te maken. Dat erkent Maatschappelijk Hulpbetoon zelf trouwens ook. Men overweegt daar, welke bepalingen omtrent het stempelen voor bepaalde personen moeten getroffen worden en geelt aan verschillende ondersteunden vrijstelling van stempelen voor een dag of een gedeelte van een dag. Dit wordt bij Maatschappelijk Hulpbetoon ook weer zuiver individueel bezien; daar beoordeelt men wel degelijk aan de hand van de aanvrage zelf of het noodig is; soms wordt op zakelijke motieven een uitzondering gemaakt op den algemeenen maatregel, soms ook op medische motievenook de Genees kundige Dienst adviseert Maatschappelijk Hulpbetoon, of om gezondheids-of daarmede samenhangende redenen vrijstelling van stempelen, hetzij voor één maal hetzij voor een geheele week of voor een bepaald aantal dagen gegeven moet worden. Dit brengt mede, dat Maatschappelijk Hulpbetoon den alge meenen regel van tweemaal stempelen moet handhaven. Spreker erkent ten volle, dat dit een bezwaar voor de werkloozen is en een zeer vervelende gang; die zijn niet te benijden, dat zij dat doen moeten, maar anderzijds is die contróle- maatregel noodig. Het betreft hier het geld van de gemeen schap; het subsidie wordt ten volle verstrekt door de gemeente en dan stelt deze op het oogenblik en ongetwijfeld ook in de toekomst als eisch ook een contröle, of dat geld inderdaad besteed wordt zooals het behoort en zooals men met zijn verantwoordelijkheid kan overeenbrengen en dan mag men ten aanzien van de door Maatschappelijk Hulpbetoon ge- steunden toch niet uitmaken, dat zij het moeten doen met eenmaal stempelen. Spreker weet plaatsen waar men driemaal per dag laat stempelen, waar nog veel meer onderscheid gemaakt wordt dan hier. Jn Rotterdam moeten werklooze kellners en musici ook des avonds nog stempelen, waarvoor ook reden is, omdat die juist in de avonduren er wat bij kunnen verdienen. Nu is het theorie om te zeggen, dat er niet voldoende werk is en integendeel een zoo groote werk loosheid, dat practisch niemand van hen aan het werk kan komen eigenlijk. De practijk is echter deze, dat tegenover de groote werkloosheid anderzijds ook weer meer mogelijkheden aanwezig zijn óm af en toe eens wat werk te verrichten, dat men zoo goedkoop mogelijk laat doen door werkloozen. Dit brengt mede, dat voor dergelijke personen controle noodig is. Men zal dus moeten erkennen, dat voor een dergelijken controle maatregel reden is. Bij den Dienst van Sociale Zaken hebben ook bijkomstige redenen geleid tot het genoegen nemen met eenmaal stempelen. Van wezenlijke beteekenis is, dat de Dienst van Sociale Zaken bij de coritróle op de ondersteunden de medewerking van de organisatiebesturen heeft; het is voor de gemeente een waar borg, dat die wel degelijk ook moeten opletten, dat onder de daarbij aangeslotenen zich geen practijken voordoen, die niet door den beugel kunnen. Óp grond van dien waarborg, die bij Sociale Zaken bestaat, kon men daarbij dus eerder facili teiten toestaan. Bij Maatschappelijk Hulpbetoon bestaat die waarborg echter niet; daar heeft men niets te maken met de besturen, alleen met individueele personen en op dien grond ontraadt spreker zeer stellig het voorstel van mevrouw Braggaar, te meer omdat spreker weet, dat bij verreweg de grootste meerderheid van de Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon het gevoel bestaat, dat zonder dien controle maatregel Maatschappelijk Hulpbetoon niet in staat is zijn taak te verrichten zooals zij meent, dat die verricht moet worden. De heer van Stralen constateert, dat de Weihouder, nadat van vele zijden uit den Raad aandrang daartoe op hem is uitgeoefend, eindelijk uitvoerige mededeelingen omtrent bij zonderheden van deze zaak heeft gedaan. Het antwoord, dat de Wethouder in de middagzitting heeft gegeven, beteekende eigenlijk niets. Het betoog van den Wethouder komt echter op verschillende punten voor bestrijding in aanmerking. Interpellatie-van Stralen in zake bijzondere steunmaat- (van Stralen.) regelen; praeadvies in zake het stempelen. De Wethouder deed het voorkomen, alsof door hem of het College van Burgemeester en Wethouders steeds wordt over wogen al het mogelijke in het belang van de gezinnen der werkloozen te doen, maar het is spreker opgevallen, dat de heer" Wilmer, die zelf bekend staat als een zeer voorzichtig Raadslid, den Wethouder eigenlijk heeft verweten te voor zichtig te zijn, waarin het verwijt ligt opgesloten, dat de Wethouder niet al het mogelijke in het belang dier ge zinnen doet. De heer Wilbrink heeft zich in denzelfden geest uitgelaten en het is misschien daarom, dat de Wethouder uitvoerig heeft medegedeeld, wat er gedaan wordt. Wellicht wilde hij daar mede bij den Raad den indruk vestigen, dat het voldoende is. De Wethouder maakte bij zijn mededeelingen aangaande het adres van den Leidschen Bestuurdersbond van 14 De cember j.l. het voorbehoud »als mijn herinnering mij niet bedriegt". Spreker constateert, dat die herinnering den Wet houder wel heeft bedrogen, want er is geen sprake van, dat over dit adres door de sub-commissie van advies voor de steunregeling advies is uitgebracht en dit aan den secretaris is ter hand gesteld. Het advies, waarop de Wethouder doelde, werd uitgebracht over het adres van 5 December j.l. van denzelfden bond, waarop de organisatie nog geen antwoord heeft gekregen, misschien doordat de secretaris dier commissie het advies nog niet aan Burgemeester en Wethouders heeft toegezonden. Spreker heeft wel bij de sub-commissie naar het adres van 14 December geïnformeerd, waarop hem werd medegedeeld, dat nog geen schrijven van Burgemeester en Wethouders was binnengekomen, waardoor het adres uiteraard nog niet kon behandeld worden. Het is niet juist, dat de oorzaak van het een en ander ge zocht moet worden in de uitstedigheid van den secretaris der sub-commissie. De grief is, dat Burgemeester en Wethouders omtrent de steunverleening besluiten nemen, zonder de sub commissie te hebben gehoord en de sub-commissie ook niet regelmatig hooren over de verzoeken, die bij hen binnenkomen. Daardoor komt dit niet tot zijn recht. In elk geval is niet verklaard, dat als een organisatie op 14 December een verzoek tot het College richt, dat de bedoeling heeft iets te bereiken vóór 1 Januari, daarop geen beslissing wordt genomen. Ten aanzien van de brandstoffenvoorziening herhaalt spreker hetgeen reeds zoo vaak is gezegd, speciaal wat betreft den toeslag aan kastrekkenden, dat het College slechts schoor voetend en gedwongen in den loop der tijden allerlei maat regelen heeft genomen, die de Raad dan tenslotte wenschelijk achtte, waartegen het College zich echter zoo lang mogelijk heeft verzet; schreef men alle gevallen op, waarin voorstellen van Raadsleden inzake de werkloosheidszorg door het College bestreden toch door den Raad werden aangenomen, dan zou dit een respectabel lijstje zijn. Zoo is het tot vandaag; het College weigert eiken stap verder te gaan, ook nadat het tot de overtuiging is gekomen, dat de Raad het wenscht. Dat betreurt spreker. Zoo ook hier. Welk bezwaar is er tegen, dat wetklooze hoofden van gezinnen, die soms zeer lang werkloos zijn en die op 1 Januari automatisch voor 4 weken naar hun kas teruggaan, maar daarna weer naar de gemeentelijke steun verleening terugkeeren, ook gedurende die 4 weken dien kolen- bon krijgen? In enkele grootere gemeenten bestaat die maatregel al sinds jaren en spreker mag toch veronderstellen, dat wat daar kan aan de hand van de rijksregeling ook voor Leiden mogelijk moet zijn. Spreker keurt dus af, dat het College telkens maar weer allerlei argumenten zoekt om te ontkomen aan toch gewenschte en noodzakelijke dingen. Met de woorden, dat de Dienst van Sociale Zaken geen administratief verband met hen heeft, bedoelt de Wethouder, dat zij in de 4 weken, dat zij naar de kas teruggaan, niet met de gemeentelijke ad ministratie van de steunverleening te maken hebben, maar dat beteekent toch niet dan, dat zij dien kolenbon niet noodig hebben. Die menschen zijn, grootendeels althans, reeds lang werkloos; dit mag natuurlijk geen reden zijn om hen gedurende die 4 weken van de verstrekking van kolenbons uit te sluiten. Daarvoor is geen enkele reden, ook geen uit financieel oog punt. Allereerst kan dit nooit groote bedragen vorderen en bovendien beteekent toch de tijdelijke teruggang naar de kassen een financieel voordeel voor de gemeente, omdat ge durende die periode de uitkeering voor rekening van de kassen komt, waaraan die menschen zelf 50% hebben bijgedragen, terwijl de overige 50% komen voor rekening van Rijk en gemeente. Bovendien betreft het in elk geval huisvaders, wier inkomen in het gezin reeds zeer geruimen tijd gemist wordt, hetgeen op zich zelf al een gat in dergelijke gezins inkomsten slaat. Uit dien hoofde is het te veroordeelen, dat men den toe slag voor kolen moet missen, wanneer men gedurende vier weken uit de werkloozenkas trekt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 26