22 MAANDAG 30 JANUARI 1933. Interpellatie-van Stralen in zake bijzondere steunraaat- (Knuttel e.a.) regelen; praeadvies in zake het stempelen. de taak der communisten het vertrouwen van de arbeiders in de S.D.A.P. te ondergraven en hen van dezen noodlottigen invloed terug te halen. Aangezien in den Raad in de eerste plaats gesproken wordt voor de tribune, is het hier ook de eerste plaats om dat te doeri. Wat betreft de inrichting, waarheen de arbeiders zouden worden gestuurd tot het nuttigen van een warmen maaltijd, ondersteunen de communisten eiken eisch, die uit de arbeiders massa's opkomt en achten zij eiken eisch van belang, waar voor gestreden wordt. Het is er hun om te doen, de arbeiders te brengen tot den strijd voor de eischen, die zij zelf stellen, zelfs dan wanneer die eischen van geringe beteekenis zijn, zooals deze speciale eisch. Spreker ziet niet in, dat er een principieel verschil zou bestaan tusschen de verstrekking van warme maaltijden aan werkloozen en de verstrekking van kindervoeding. Indien het eene uit den booze is, is het andere het ook. Van het sturen naar de soeploods is geen sprake, aangezien het alleen gaat om het openen van de gelegenheid tot het nuttigen van een warmen maaltijd voor de werkloozen, die er om vragen. Als mevrouw Braggaar—de Does het zoo be lachelijk vindt, blijkt, dat zij de ellende, die in bepaalde kringen van werkloozen geleden wordt, waar naar elke ver lichting wordt gesnakt, niet voldoende begrijpt. Indien mevrouw Braggaarde Does meent, dat zij zich ten aanzien van het stempelen niet heeft laten bein vloeden door den Wethouder, herinnert spreker den Raad aan haar uit drukking, dat de arbeiders, die ten deze hun plicht hebben verzaakt, voldoende gestraft worden. Zij legt zich er dus bij neer, dat de arbeiders, die niet zelf voor de werkloosheids verzekering hebben gezorgd, op de een of andere wijze worden gestraft. Dat is voet geven aan het verdeel en heersch"- systeem van de bezittende klasse. Aangezien de Wethouder de eischen, die spreker heeft verdedigd, ter zijde heeft geschoven en sprekers voorstel niet is ondersteund, hetgeen de werkloozen zullen weten te waar- deeren, is het voor spreker betrekkelijk eenvoudig den Wet houder van antwoord te dienen. Uit het feit, dat bij Maatschappelijk Hulpbetoon 6 en bij het Crisis-comité 8 aanvragen om dekens zijn ingediend, mag niet de gevolgtrekking worden gemaakt, dat de behoefte daaraan niet verbazend groot was. Aan den eenen kant bestaat er bij de arbeiders een groote tegenzin om zich tot het Crisis- Comité te wenden en aan den anderen kant zijn vele van de arbeiders, die zich er reeds toe gewend hebben, zooveel malen afgewezen, dat zij langzamerhand den moed hebben verloren opnieuw iets te vragen. Indien dat niet het geval was, zou het aantal aanvragen zeker grooter zijn geweest. Bovendien stellen de Leidsche arbeiders voor een groot deel te geringe eischen en begrijpen zij nog altijd niet voldoende, dat, waar het kapitalisme deze crisis veroorzaakt heeft, zij ook van het kapitalisme meer kunnen eischen dan een paar oude vodden en dat zij recht hebben op behoorlijke kleeding. Spreker be twijfelt zeer of het Crisis-Comité aan personen, die numeriek nog over een zeker aantal stukken voor dekking beschikken, ook al hebben die geleden door slijtage en hebben die gebrek aan warmtegevend vermogen, nog dekens zou toewijzen. Daarom heeft men aan dergelijke feiten buitengewoon weinig waarde te hechten. Aan de verdere eischen, door den heer van Stralen gesteld, zal spreker, nadat de zijne buiten beschouwing zijn gesteld, zijn stem geven. Het aan de orde stellen van deze eischen hier op zich zelf zegt niets en heeft in het geheel geen beteekenis, wanneer er niet een werkelijk massale actie van de werk loozen achter gezet wordt; zonder eenheidsfront tusschen werkenden en werkloozen beteekenen al deze eischen niets. Den werkloozen moet geleerd worden ook andere dan de parlementaire wegen in te slaan. Deze eischen zullen van avond weer in den doofpot gaan; daaraan zal de heer van Stralen ook niet twijfelen de vraag is echter, wat dan zal gebeuren. Nu doet men zoo gaarne bij de S.D.A.P. of men zoo sterk is en zooveel in zijn mars voert, maar dan moet men niet komen tot uitlatingen als die van den heer van Eek, die telkens weer een beroep doet op de menschelijkheids- gevoelens van de bezittende klasse. Het is gevaarlijk utopisme om te meenen, dat het daarvan moet komen, dat men lang zamerhand aan dien kant zal gaan voelen, hoe het moet wor den, dat langzamerhand daarvoor in gemeenteraden een meerderheid gevonden zal kunnen worden en dat langzamerhand ook de Regeering daarvoor gevonden zal kunnen worden; daarmede worden de arbeiders aan den leiband gehouden en dat is in strijd met elke klassenstrijdpolitiek, zooals Marx die voorgestaan heeft. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van mevrouw Braggaarde Does, luidende: Interpellatie-van Stralen in zake bijzondere stcunmaat- (Voorzitter e.a.) regelen; praeadvies in zake het stempelen. »De raad spreekt de wenschelijkheid uit, dat de gesteunden bij Maatschappelijk Hulpbetoon slechts eenmaal per dag be hoeven te stempelen." Deze motie wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Vallentgoed zegt, dat het voorstel tot afwijzing van het verzoek om eenmaal per dag te doen stempelen wordt gemotiveerd met een verwijzing naar de reorganisatiecom missie voor Maatschappelijk Hulpbetoon; daarop zou dit zoo lang moeten wachten. De reorganisatie heeft hiermede echter niets te maken. Waar dit een definitieve maatregel is, is het niet onmogelijk, dat het in de reorganisatiecommissie ter sprake zal komen, maar dit werk zal geruimen tijd duren, zooals het nu gaat; door ziekte is er stagnatie veroorzaakt en nog meer stagnatie is mogelijk. Men verwacht bij dergelijke gelegenheden gauw resultaat, maar dikwijls blijft dit lang uit. Ook al is het rapport bij den Raad ingediend, dan nog duurt het wel een half jaar voor het is behandeld. Het is daarom beter, dat de Raad zich thans over deze kwestie principieel uitspreekt en de zaak niet verwijst naar de reor ganisatiecommissie. De heer van Eek is bereid het principieele debat met den heer Knuttel uit te stellen tot de algemeene beschouwingen over de begrooting. Herhaaldelijk ondersteunde de heer Knuttel voorstellen van de sociaal-democraten en hebben de sociaal democraten voorstellen van den heer Knuttel ondersteund, maar nooit hebben de sociaal-democraten in den Raad een aauval gedaan op den heer Knuttel of diens partij, zonder dat de heer Knuttel vooraf een aanval deed op de sociaal democratische fractie of haar partij. De heer Knuttel heeft ook thans de S.D.A.P. aangevallen en tegen dien aanval wenscht spreker zich te verweren. Ook de sociaal-democraten zijn voorstanders van eenheid in den strijd. De heer Knuttel is echter zoozeer door fanatisme verblind, dat indien zij op een andere wijze dan hij den strijd willen voeren, het volgens hem geen strijd is. Over de wijze, waarop de sociaal-democraten den strijd willen voeren, kan gesproken worden bij de algemeene be schouwingen. Het komt er op aan, dat ook zij den strijd willen. Het geheele bestaan van de S.D.A.P. is gewijd aan den strijd. Spreker komt op tegen de bewering, dat hij van meening zou zijn, dat met een beroep op de menschelijkheid van de bourgeoisie de zaak van het socialisme zou kunnen worden gewonnen. Spreker denkt er niet aan, maar vindt het een ontzaglijk voordeel, dat het socialisme zich mijlen ver verheft boven het kapitalisme, omdat het bovendien is het stelsel van de menschelijkheid. Spreker weet heel goed, dat al zou men nog zoo geestdriftig daarop een beroep doen, de Raad daardoor niet zon omvallen. Spreker acht het van groot belang, op de publieke tribune, die de Raad volgens den heer Knuttel is, vast te stellen, dat het socialisme de zaak van de rechtvaardigheid en de men schelijkheid dient. De heer Wilmer blijft van meening, dat het doen van voor stellen, waarvan men bij voorbaat weet, dat zij niet zullen worden uitgevoerd, niet de gewenschte manier van optreden is, omdat men daardoor de betrokkenen, die dikwijls niet met zooveel aandacht als de Raadsleden de zaken kunnen nagaan, blij maakt met niets. Spreker kan zich dan ook niet vereenigen met het voorstel van den heer van Stralen tot vergrooting van de uitkeering in geld. Uit het voorstel van den heer van Stralen is het spreker niet duidelijk geworden, hoever de extra verstrekking van brandstof zich moet uitstrekken. Spreker is wel door het betoog van den Wethouder versterkt in zijn meening, dat de voorzichtigheid van den Wethouder of het College ten deze te ver gaat. Spreker had ook gehoopt van den Wethouder de definitieve toezegging te zullen krijgen, dat deze week een extra bon voor brandstoffen zou worden uitgereikt. Indien men zou aannemen, dat de gewone verstrekking van brandstoffen in dezen tijd voldoende is, zou het in zich sluiten, dat in een tijd van minder strenge kou de voorziening van brandstoffen veel te royaal is, hetgeen echter niemand zal willen beweren. Daarom verwacht spieker alsnog en wenscht hij een meer pertinente toezegging van het College, dat met de extra brandstoffenvoorziening royaler zal worden gehandeld dan nu. Ten aanzien van de verstrekking van dekens begrijpt spreker niet goed het verschil tusschen de practijk van het oogenblik en den wensch van den heer van Stralen. Zij, die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 22