MAANDAG 30
JANUARI 1933.
21
Interpellatie-van Stralen in zake bijzondere steunmaatregelen;
(Braggaarde Does e.a.) praeadvies in zake het stempelen.
Het was veel beter geweest, als de Wethouder gezegd had,
dat spreekster volkomen op de hoogte was van wat door Maat
schappelijk Hulpbetoon gedaan werd. Ook spreekster schroomt
niet iemand zoo noodig bij den naam te noemen. Aan het
eind van de vergadering van 17 Januari, bij de rondvraag,
heeft spreekster den Wethouder gevraagd, met het oog op de
lelie koude, of de gesteunden ook extra brandstol kregen.
De Wethouder zeide toen: daarin is al voorzien. Toen was
er voor spreekster geen reden om er verder nog een woord
aan te wijden. Op de vergadering in de volgende week heeft
spreekster bij de rondvraag nog eens gevraagd, hoe het stond
met de extra brandstof voor de werkloozen en toen ook ge
sproken over het verstrekken van dekens. De Wethouder zeide
toen, dat er Donderdag nog door het College over vergaderd
moest worden. Daarna is spreekster ter oore gekomen, dat er
extra brandstof verstrekt zou worden, maar zij wist niet,
dat de bedoeling er achter zat om dien extra brandstolïenbon
weer te niet te doen door er op Maandag geen te verstrekken.
Spreekster meent zich hiermede van de blaam gezuiverd te
hebben, alsof zij met die regeling van den brandstoffentoeslag
genoegen zou hebben genomen.
Volgens den Wethouder is men niet voldoende op de hoogte,
hoe die brandstof te stoken. Spreekster raadt den Wethouder
aan, zijn licht eens op te steken bij de sub-commissie voor
ontwikkeling en ontspanning van het Crisis-Comité en een
cursus uit te schrijven, om den vrouwen van de werkloozen
te leeren met de brandstof om te gaan. Men behoeft toch
geen speciale kennis te hebben om te weten, dat die brand
stof buitengewoon slecht is voor de kachels.
De heer Goslinga zegt, dat men er in 1929 toch wat blij
mee was.
Mevrouw Braggaarde Does zegt, dat men bij gebrek aan
brood korstjes van pasteien eet.
De heer Goslinga vraagt, waarom er dan zooveel vraag is
naar die cokes, ook b.v. in den Haag?
Mevrouw Braggaarde Does zegt, dat bij een referendum
onder de gesteunden zou blijken, dat allen de voorkeur zouden
geven aan eierkolen. Het is dus verkeerd om te zeggen, dat
de menschen er niet mee overweg kunnen.
De Wethouder vindt de tegenwoordige regeling veel beter
dan die in 1929, maar dan vergeet hij iets buitengewoon
belangrijks, n.l. dat de menschen nu finaal op zijn en velen
al langen tijd gesteund worden en lijden onder de groote
werkloosheid; daardoor zijn zij finaal uitgeput. Men lijdt
vanzelf dus meer gebrek. Er is dus absoluut behoefte aan
extra en aan meer brandstof. Men moet dit niet vergelijken
met wat men zelf noodig heeft; zelf heeft men brandstof
alleen noodig voor verwarming.
De voeding, kleeding en dekking van de ondersteunden
laten in vele opzichten te wenschen.
De ondersteunden gebruiken de brandstof niet alleen voor
de verwarming van hun woning, maar zijn door den nood
gedwongen haar ook te gebruiken voor het koken van hun
waschwater en hun eten. Het is dan cok noodig, dat hun
extra brandstof wordt verstrekt.
Indien men niet beter wist, zou men zeggen, dat de Wet
houder al het mogelijke deed om den nood van de onder
steunden te lenigen, vooral wanneer hij betoogt, dat overleg
is gepleegd met den dokter van den geneeskundigen dienst
en dat het aantal aanvragen gering is.
Herhaaldelijk ontvangt spreekster echter klachten van
personen, die zich tot het Crisis-Comité hebben gewend.
Natuurlijk kan niet aan alle aanvragen worden voldaan,
maar het Crisis-Comité wordt dikwijls gebruikt als kapstok.
De menschen worden dan van het kastje naar den muur
gestuurd. Als zij steun vragen, is de nood dikwijls inderdaad
hoog gestegen, want wanneer zij door Maatschappelijk Hulp
betoon naar het Crisis-Comité worden gestuurd en dit op
zijn beurt hen zendt naar Maatschappelijk Hulpbetoon, kan
het twee, drie weken duren, voor zij iets krijgen. Het komt
voor, dat zij door de secretaresse naar het Crisis-Comité
worden gezonden en op hun opmerking, dat zij daar reeds
afgewezen zijn, ten antwoord krijgen: «Daaraan kan ik niets
doen. U moet er maar weer naar toe gaan."
Een bepaald gezin ontving op 13 December j.l. 7.50
steun en een aanvulling in natura. Na herhaaldelijk op ver
hooging van den steun te hebben aangedrongen, ontving het
12.50, maar kreeg het niet meer de ondersteuning in
natura. Op 27 December kreeg het in overleg met dr. Horst
een extra ondersteuning in natura. Toen werd in de commissie
voor Maatschappelijk Hulpbetoon de opmerking gemaaktdat
komt er van, als wij den steun verhoogen.
Interpellatie-van Stralen in zake bijzondere steunmaatregelen;
(Braggaarde Does e.a.) praeadvies in zake het stempelen.
Het is voor de arbeidersvrouwen veel voordeeliger in plaats
van ondersteuning in natura ondersteuning in geld te ont
vangen, omdat zij voor het bedrag, dat als de waarde van de
ondersteuning in natura in rekening wordt gebracht, veel
meer en ook veel voordeeliger kunnen koopeo.
Spreekster wil hiermede niets gezegd hebben ten nadeele
van dr. Horst, die op voortreffelijke wijze alles doet, wat in
zijn vermogen is en zelf buiten de zaak van de ondersteuning
staat.
In een ander geval kreeg een man tijdens zijn ziekte het
vorige jaar 10.— steun per week. Thans ontvangt hij 4.
en voor de waarde van 4.in natura op voorschrift van
dr. Horst.
De voeding is op zichzelf zeer goed, maar toch is deze
wijze van steun verleenen voor de betrokkenen slechter.
Men moet het dus niet doen voorkomen, alsof men met
het lot van de ondersteunden zoo begaan is. Indien de Raads
leden deze feiten kennen, zullen zij ook wel een anderen kijk
op de zaak krijgen. Zeer tot spreeksters verwondering zij
weet niet waaraan dit toe te schrijven heeft de Wethouder
geen woord gezegd over het stempelen. Hebben spreeksters
opmerkingen daarover aan duidelijkheid te wenschen over
gelaten? Spreekster meent het rustig en duidelijk gezegd te
hebben en voor den Wethouder zeer goed verstaanbaar. Of
is de Wethouder het zoo volmaakt met spreekster eens? Zij
hoopt dat dan.
Waar spreekster van meening is, dat de stempelplicht niet
alleen als controlemaatregel gebruikt wordt, maar blijkens
verschillende uitwassen niet in alle opzichten noodig is, doet
zij een voorstel, om de door Maatschappelijk Hulpbetoon
gesteunden eenmaal per dag te doen stempelen.
De heer Knuttel wil een enkel woord zeggen over de philippica
van den heer van Eek tegen hem.
De Voorzitter zegt, dat de heeren Knuttel en van Eek zich
vanmiddag eenigszins buiten de orde van dit voorstel in partij
politieke beschouwingen begeven hebben, die met dit onderwerp
niet zoo heel veel te maken hebben; nu krijgt men gelukkig
zeer binnenkort een gelegenheid, waarbij de sluizen der wel
sprekendheid zeer wijd worden opengezet en alles gezegd kan
worden, wat men wil, ook over partijpolitiek. Spreker zou
willen voorstellen dit nu niet te doen, aangezien men daartoe
binnenkort een mooie gelegenheid krijgt. Beide heeren zijn
nu aan het woord geweest en kunnen het volgens spreker
hierbij nu laten tot het steekspel vervolgd wordt.
De heer Knuttel zou het daarmede eens zijn, indien de heer
van Eek zich bepaald had tot een beantwoording van spreker,
maar hij heeft hier geheel ongestoord een breed opgezetten
aanval op spreker gericht, terwijl spreker slechts op eenige
interrupties geantwoord heeft. Het zal spreker niet veel tijd
kosten, maar hij wil zich met een enkel woord zuiveren van
de smet, op hem geworpen.
De Voorzitter zegt, dat dan de heer van Eek daarop weer
antwoorden zal. Spreker heeft er geen bezwaar tegen, als de
de heeren er dan bij de begrooting over willen zwijgen. Is
dit nu in het belang van de gemeente? Dit is toch meer een
partijbelang!
De heer Knuttel zegt, dat de arbeiders moeten weten, wat
zij aan de Raadsleden hebben,
De Voorzitter zegt, dat daarvoor uitstekend gelegenheid is
in de verschillende partij vergaderingen. Spreker verzoekt den
heer Knuttel zich dus zeer te beperken.
De heer Knuttel wil er toch een enkel woord van zeggen.
De heer van Eek verwijt den communisten altijd, dat zij de
eenheid van de arbeidersklasse in gevaar brengen, maar die
eenheid bestaat niet; die is er nooit geweest en gaat steeds
verder weg. De meeningen over den weg, die moet ingeslagen
worden om de arbeiders te brengen waar zij zijn moeten, gaan
steeds verder uit elkaar. De eenheid, die de communisten willen,
is in en door den strijd; het is hun er om te doen, dat de ar
beiders voor die dingen zullen strijdenhet geeft niets, of dingen
worden geformuleerd, wanneer niet tegelijkertijd de strijd daar
voor wordt gepropageerd; het is ook niet juist altijd alles af
te leiden op parlementaire wegen, die nooit ofte nimmer het
minste heil voor de arbeiders kunnen brengen; dat is het
ergste voor de communisten wat er is. Hun eerste taak is de
S.D.A.P. te ontmaskeren; de heer van Eek schijnt sprekers
standpunt als een afwijking of een vergissing te beschouwen,
maar het is zeer gefundeerd. Het grootste struikelblok voor
de arbeiders op weg naar de revolutie is de S.D.A.P.; het is