MAANDAG 30 JANUARI 1933. 17 Interpellatie-van Stralen in zake bijzondere steunmaat- (Wilmer e.a.) regelen; praeadvies in zake het stempelen ontleden. Deze voert drie middelen aan ter tegemoetkoming in den nood tengevolge van de koude, die nu weliswaar ver minderd is, maar morgen wel weer ernstig kan worden, n.l. verhooging der steuriuitkeering, verstrekking van meer brand stof en verstrekking van dekens. De heer van Stralen zegt weigert de Regeering een hoogere uitkeering toe te staan, dan moet zij dat zelf weten; dan zijn wij gedekt en hebben wij onzen plicht gedaan. Spreker wenscht geen politiek debat te voeren en wat hij nu gaat zeggen, is hiermede niet in strijd; dat zou spreker ook gezegd hebben tot een geest verwant. De heer van Stralen ziet zelf zeer duidelijk in, dat een besluit om de steunuitkeering te verhoogen eenvoudig zou zijnde menschen blij maken met niets, omdat men tevoren niet alleen met zeer groote waarschijnlijkheid, maar met absolute zekerheid weet, dat dit besluit door de Regee ring niet zou worden goedgekeurd, maar verworpen; de heer van Stralen zegt zelf dan ook, dat men zich daarbij moet neerleggen, hetgeen volkomen begrijpelijk is en welk stand punt spreker ook kan deeleri. Nu behoeft men niet te treden in de motieven, waarom de Regeering dit besluit zal verwerpen volgens den heer van Stralen omdat zij den steun aan de werkloozen voldoende acht. Spreker heeft deze motiveering van het Regeeringsstandpunt alleen gelezen in de socialis tische pers, maar spreker gelooft niet, dat de Regeering offi cieel de motieven voor haar weigering heeft aangevoerd; zij schijnt van meening te zijn, terecht of ten onrechte, op het oogenblik niet verder te kunnen gaan dan 150 millioen, die ze elk jaar aan den werkloozensteun uitgeeft, en niet nog meer daarvoor te kunnen uitgeven. Voorts adviseert de heer van Stralen den steun aan de werkloozen en andere hulpbehoevenden te verhoogen door een royaler brandstoffenverstrekking. Spreker heelt den indruk gekregen, dat het College in deze te voorzichtig is. Spreker had een grootere royaliteit met het uitgeven van extra bons verwacht. De Wethouder heeft medegedeeld, dat in ee n week een extra bon voor parelcokes is uitgegeven en dat in een volgende week een bon is uitgegeven voor eierkolen. Van dezen laatsten bon hoort de Raad nu pas spreker heeft gemeend dit uit het betoog van den Wethouder te mogen concludeeren dat het een extra bon is, maar dat men uit voorzichtigheid dit er niet bij verteld heeft. Men had dat gevoeglijk kunnen doen. Men behoeft niet zoo voorzichtig te zijn, zoolang men niet is genaderd aan het bedrag, dat de gemeente mag uitkeeren. Was men aan dat bedrag gekomen, dan was er misschien nog wel een ander middel te vinden, om die uitkeering vol te houden. Spreker leest daar juist in de courant, dat Burgemeester en Wethouders van Arnhem, ten einde de uitkeering aan brandstoffen zoo groot mogelijk te doen zijn, zij worden ook daar door de lichtfabrieken geleverd den prijs per mud aanmerkelijk hebben verlaagd. Ook met den derden wensch van heer van Stralen, dat aan degenen, die behoefte hebben aan dekens, deze zullen worden verstrekt, kan spreker zich volkomen vereenigen. De Wethouder heeft medegedeeld, dat het Crisis-Comité zijn voorraad dekens beschikbaar heeft gesteld, en nu zou spreker gaarne zien, dat Burgemeester en Wethouders zich tot dat Comité wendden met het dringend verzoek, om dekens te blijven verstrekken aan hen, die er behoefte aan hebben. De heer van Stralen merkte terecht op, dat die verstrekking niet lukraak moet plaats hebben, maar alleen aan degenen, die behoefte hebben aan dekens, met dien verstande, dat de gemeente bereid is daarvoor een extra subsidie te verleenen. De voorstellen van den heer Knuttel zijn niet meer aan de orde, maar dit is voor spreker geen beletsel om zijn sympathie te betuigen met het door den heer Knuttel geopperde denkbeeld om voor degenen, die dit wenschen, van gemeentewege warme maaltijden beschikbaar te stellen. Wat het stempelen betreft, heeft spreker den indruk, dat het tweemaal laten stempelen voor verschillende door Maat schappelijk Hulpbetoon ondersteunden niet noodig is en dus niet moet gebeuren, maar dat het wel noodig is voor een deel dier ondersteunden. Het is daarom moeilijk een algemeene uitspraak te doen, maar, zooals men weet, is er een reorganisatie commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon en in die commissie zal dit vraagstuk ook wel onder de oogen worden gezien. Ook spreker is van oordeel, dat de stempeldwang niet onnoodig moet worden uitgebreid. De heer van Eek heeft na het uitvoerig betoog van den heer van Stralen slechts enkele opmerkingen te maken. Men doet het voorkomen, alsof het geheel doelloos is, dat sprekers fractie probeert een besluit van den Raad uit te lokken, omdat Burgemeester en Wethouders zich gebonden hebben geen maatregelen te nemen in het belang van de werk loozen zonder daarop de goedkeuring van den Minister te vragen. De Raad staat er, meent spreker, iets anders tegen- Interpellatie-van Stralen in zake bijzondere steunmaat- (van Eek e.a.) regelen; praeadvies in zake het stempelen. over. Indien deze meent in het belang van de werkloozen verschillende maatregelen te moeten nemen, dan dient hij die te nemen en, indien de Raden in verschillende gemeenten, waarin ook zitting hebben vertegenwoordigers van de partijen, welke op dit oogenblik de Regeering vormen, soortgelijke besluiten namen, dan zou, naar sprekers overtuiging, de uitwerking daarvan zeker kunnen worden geconstateerd op het optreden van den Minister. Men moet niet doen, alsof men er zoo onschuldig tegenover staat, want, als de Minister een zekere tactiek voert, welke spreker onmenschelijk vindt, en in deze dagen slechts de toezegging doet, dat bij de ontzaglijk lage uitkeering van ƒ7.er twee kwartjes bij kan, en men legt zich daarbij neer, dan is men wel degelijk voor die onmenschelijke tactiek van den Minister aan sprakelijk. De minister is degene de edelman, die voor het volk werkt die door den steun van de partijen, die ook hier de macht in handen hebben, aan de Regeering is gekomen en voortdurend ook gesteund wordt in die tactiek. Men kan zich niet onttrekken aan die verantwoordelijkheid door te zeggen, dat men daaraan niets kan doen, omdat de Regeering het niet wil. De Regeering kan alleen blijven bestaan, omdat de rechtsche partijen dat willen. Werd men inderdaad ge dreven door het besliste bewustzijn, dat dit op grond van menschelijke motieven niet is vol te houden, had men hier en elders den moed om tegen die tactiek in te gaan, dan zouden zij, die nu de touwtjes in handen hebben, de Minister- President en de Minister van Financiën, ook een andere houding aannemen. De Leidsche Raad heeft dit echter niet alleen uit te maken. Onder deze ernstige omstandigheden moet men doen wat men doen kan; als mensch spreker heeft het nu niet over politieke partijen en standpunten is men verplicht alles in het werk te stellen, al weet men niet tot welk resultaat dat zal leiden, om in dezen tijd zijn medemensch zooveel mogelijk te steunen. De Raad moet stuwkracht uitoefenen, voorzoover die in hem is, vrij zeker zal het voorstel-van Stralen verworpen worden, maar dan zullen daarvoor de schuld dragen zij, die er tegen stemmen, omdat zij niet alles hebben gedaan wat in hun vermogen is om te trachten ook de Regeering tot andere gedachten te brengen. Spreker neemt aan, dat de heer Knuttel zijn opwekking van de arbeiders tot eensgezinden strijd goed bedoelt, maar zijn woorden en optreden hier hebben juist het gevolg, dat de arbeiders uiteengejaagd worden; hij valt hier voortdurend en herhaaldelijk de arbeidersbeweging aan in deze omgeving; deze heeft toch al felle vijanden en is het dan de taak van den heer Knuttel om, wanneer hij meent, dat er fouten begaan worden, die hier in dit burgerlijk College aan den dag te stellen? Spreker is ook voorstander van een krachtige, eens gezinde, gesloten beweging, die beslist kan optreden, maar wanneer men de tactiek wil becritiseeren, dan moet dat in eigen kring gebeuren, niet hier; het is hier niet de plaats om daarover met elkaar van gedachten te wisselen. Van de grieven der communisten tegen de sociaal-democraten en omgekeerd, geniet de tegenpartij; die spint er zijde bij, en neemt aan, dat elk van die grieven tegen de sociaal-demo craten en de communisten juist is. Dat is zeker niet de methode, wanneer men wil samenwerken en samen strijden. De beer Knuttel zegt, dat de sociaal-democraten niet willen strijden maar den strijdwil dooderi. De heer van Eek zegt, dat het een gemakkelijke methode is om te zeggen: wanneer gij mijn weg niet wilt bewandelen, zijt gij de dienaren van het kapitalisme; dat is een fanatieke opvatting, die nooit rekening noudt met de gedachten van anderen, die alleen maar voortwerkt op de eigen gedachten: wat anderen beweren, is onzin of speelt in de kaart van den tegenstander. De heer Knuttel is nu 24 jaar tevergeefs bezig hier een groote massa om zich heen te verzamelen. Dat is de methode niet: men moet zich verdiepen in den gedachtengang en de bedoeling van anderen en probeeren hen tot andere gedachten te brengen, indien deze verkeerd zijn, maar het verdacht maken van de menschen en het doen, alsof zij de kapitalistenknechten zijn, terwijl zij juist het kapitalisme vurig haten, is een verderfelijke methode, welke nooit tot een goed resultaat zal leiden. Dit is het groote verschil tusschen de richting van spreker en de zijnen en die van den heer Knuttel, dat de sociaal-democraten de overtuiging onder de menschen willen brengen, dat een andere maatschappij mogelijk is, welke gegrondvest is op samenwerking én naastenliefde. Om die maatschappij te verwezenlijken, daartoe behoort strijd tegen degenen, die sprekers partij weerstaan, maar men komt er nooit toe een dergelijke maatschappij in het leven te roepen, indien men niet in de hersenen en de harten van degenen, die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 17