10
MAANDAG 30
JANUARI 1933.
Wijziging verordening op de Straatpolitie.
(Wilbrink e.a.)
mogelijk belemmering te doen ondervinden, maar datgene
wat veel langer ophoudt dan het laden van benzine wordt
niet verboden. Had werkelijk het belang van het verkeer op
den voorgrond gestaan, dan had men ook het lossen van
tankwagens moeten verbieden.
Spreker hoopt, dat de Raad de Commmissie voor de Strafver
ordeningen in deze niet zal volgen en in elk geval degenen, die
reeds een bedrijf hebben, in staat zal stellen dat bedrijf te blijven
uitoefenen, b.v., overeenkomstig den wenk van den heer Bosman,
door een overgangsbepaling. Men kan hier tot zekere hoogte
spreken van verkregen rechten, omdat Burgemeester en Wet
houders indertijd hun medewerking hebben verleend tot het
doen plaatsen van die pompen.
De Voorzitter kan zich niet overtuigd verklaren door het
geen de heeren Bosman en Wilbrink in het midden hebben
gebracht. Men vergete niet, dat het hier alleen gaat om ge
vallen, dat een pomp in een huis wordt geplaatst door men-
schen, die daaraan zelf behoefte hebben, die eigen wagens
bezitten en een voldoend ruime garage om andere klanten,
die zij willen bedienen, daarin even met hun auto's binnen
te laten. Dat kan, naar spreker meent, geen bezwaar zijn en
er zijn z. i. geen noemenswaard andere gelegenheden, waar
men wel een pomp heeft, maar geen ruimte tot het herbergen
van wagens, welke van benzine moeten worden voorzien.
Waar de heer Wilbrink betoogt, dat het verkeer geen last
ondervindt van het innemen van water en olie, komt hij met
zich zelf in tegenspraak. Terwijl hij bezwaar maakt tegen
deze bepaling, acht hij het blijkbaar toch ook ongewenscht,
dat auto's in smalle straten blijven staan. De Commissie voor de
Strafverordeningen wil voorkomen, dat wagens in nauwe straten
blijven staan wachten op olie, op water of op het wisselen
van geld. Het is b.v. niet gewenscht, dat op den Hoogewoerd
een wagen langen tijd op de straat blijft staan. Het is beter,
dat voor het innemen van benzine, olie en water een auto
daar ter plaatse binnen rijdt.
Wat betreft het argument van den heer Wilbrink, dat wel
wordt toegelaten, dat 1000 liter benzine in een ondergrondsche
tank wordt opgenomen en de tankwagen voor dat doel langs
het trottoir blijft staan, doet spreker opmerken, dat dit niet
te verhelpen is, zoolang pompen worden toegelaten, maar
bovendien mag men niet uit het oog verliezen, dat, als
er 1000 liter benzine wordt gelost, waardoor inderdaad
eenige tijd in beslag wordt genomen, de bedoeling is die bij
hoeveelheden van 20 of 30 liter tegelijk te verkoopen, zoodat
er 30 of 40 auto's komen om die 1000 liter af te nemen,
waarvoor veel meer tijd noodig is dan voor het één keer
lossen van een tank-wagen. Het lossen van zulk een tank
wagen is wel zoo te regelen, dat het niet te veel last geeft.
Herhaaldelijk heeft spreker gezien, dat het publiek last
ondervond van de inlaadslangen op straat. De menschen
moesten daardoor omloopen. Op de Oude Vest heeft men een
dergelijke benzine-verkoopgelegenheid vlak bij een school en,
als die school uitgaat, moeten de kinderen vaak om wagens,
die daar staan, heenloopen.
De heer Huurman vraagt of deze verordening alleen be
trekking heeft op het laden en lossen van wagens. Hij is het
met den Voorzitter eens, dat de meeste wagens zonder bezwaar
in de garage kunnen worden geladen. De meeste tank-wagens
kunnen echter niet een garage indraaien.
De Voorzitter zegt, dat deze verordening nog niet spreekt
van tank-wagens.
De heer Wilbrink verkrijgt voor de derde maal het woord
en zegt, dat dit voor de betrokkenen een ernstige zaak is.
Men heeft de pomphouders bij spreker in de omgeving en
op den Hoogewoerd, zij het niet het smalste deel daarvan,
eenige jaren geleden verplicht hun pompen binnenshuis te
plaatsen en nu worden zij weer verplicht gelegenheid te maken
voor het naar binnenrijden van de wagens om benzine te
laden, hetgeen onmogelijk is voor lange wagens, waaraan
b.v. aanhangwagens vastgekoppeld zijn. Vooral in dezen tijd
moet men waken, dat de belangen van de kleine burgerij,
van de zakenmenschen, zoo weinig mogelijk worden geschaad.
Spreker is niet overtuigd van het noodzakelijke van deze
bepaling uit verkeersoogpunt; men kan dikwijls beter 10 keer
1 minuut oponthoud hebben dan éénmaal 10 minuten achter
elkaar. Op deze wijze wordt te lictitvaardig met de belangen
van de ingezetenen omgegaan.
Het Eenig Artikel en daarmede de verordening in haar
geheel, wordt vastgesteld met 20 tegen 11 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Eikerbout, Beekenkamp, Koole,
Wijziging verordening op de Straatpolitie; e.a.
(Coster e.a.)
Groeneveld, Manders, Verweij, van Eek, Huurman, mevrouw
Braggaarde Does, de heeren Vallentgoed, Kuipers, van Es,
van Stralen, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Donders,
van Tol, Kooistra, Tepe, Splinter en Goslinga.
Tegen stemmen: de heeren van Rosmalen, Bosman, de
Reede, Meijnen, Coster, van Eecke, Wilbrink, Wilmer, Simonis,
van der Reijden en Bergers.
(De heer Romijn was bij deze stemming tijdelijk niet
aanwezig.)
XXVIII. Verordening, houdende wijziging van de verorde
ning van 15 April 1909 (Gemeenteblad No. 3) ter voorkoming
van brand.
(Zie Ing. St. No. 5.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen 1, II, III, IV en V worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen,
waarna de verordening in haar geheel, eveneens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming, wordt vastgesteld.
XXIX. Verordening op vergunnings- en verlofslocaliteiten
en logementen.
(Zie Ing. St. No. 8.)
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Beraadslaging over artikel 1.
De heer Coster leest in de tweede alinea van dit artikel:
«Onder «houder van een inrichting" wordt verstaan de
houder van de vergunning of het verlof, voor de inrichting
geldende; daaronder wordt mede begrepen hij, die den houder
in de uitoefening van het bedrijf vervangt."
Volgens de oude verordening is, als de houder er niet is,
de vervanger verantwoordelijk; dan wordt slechts één proces
verbaal opgemaakt, maar volgens de nieuwe verordening
zouden dan twee processen-verbaal opgemaakt moeten worden.
Dat is toch de bedoeling niet. In 1909 is dit artikel juist
gewijzigd, omdat zich zoo'n geval had voorgedaan, dat aan
het Kantongerecht moeilijkheden had veroorzaakt. Nu wordt
echter de oude redactie, van vóór 1909, weer hersteld.
De Voorzitter zegt, dat niemand er aan zal denken, tegen
twee personen proces-verbaal op te maken. Deze omschrijving
is overgenomen uit het oude artikel. Men moet iemand hebben,
tegen wien men proces-verbaal kan opmaken, als de houder
er niet is; dat zou anders moeilijkheden opleveren.
Artikel 1 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
(De heer Coster wenscht geacht te worden, tegen artikel 1
te hebben gestemd.)
De artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 worden
achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
aangenomen.
Beraadslaging over artikel 13.
De heer Coster vraagt of het de bedoeling is, dat een piccolo,
die in een restaurant iemand aan de telefoon roept, valt
onder dit artikel, waar dit spreekt van »mededeelingen ten
gehoore brengen".
De Voorzitter zegt, dat dit niet is »mededeelingen ten
gehoore brengen", maar uitroepen.
Artikel 13 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De artikelen 14, 15, 16, 17 en 18 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen,
waarna de verordening in haar geheel zonder hoofdelijke
stemming wordt vastgesteld.
XXX. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 28 April 1898 (Gemeenteblad No. 9) op openbare ver
makelijkheden en bijeenkomsten.
(Zie Ing. St. No. 8.)
Beraadslaging over het Eenig Artikel.
De heer Coster leest in het Eenig artikel: «onverminderd