22
tegen A. J. Rodenburg, te Leiderdorp, als hoofdschuldenaar
en J. Rodenburg, te Leiden, en A. J. Rodenburg, te Leiden,
als borgen, strekkende tot betaling van de huur over 1932
wegens aan eerstgenoemde verhuurde perceelen weiland
in den Stadspolder, kadastraal bekend als gemeente Leiden,
Sectie N, 178, 173, 174 en 177.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 43. Leiden, 4 Februari 1933.
In Uwe zitting van 30 Januari j.l. werd om praeadvies
in onze handen gesteld een motie van Uw medelid, den heer
Eikerbout, luidende: „De Raad spreekt de wenschelijkheid
uit, dat aan personen die door de werkloozenkassen uit-
keering wordt verstrekt en daarna weder overgaan naar de
steunverleening, een bon voor brandstoffen wordt verstrekt".
Ons College was voornemens deze motie om advies te
doen behandelen in de op Woensdag 1 Februari j.l. te
houden vergadering van de Sub-Commissie voor de Steun
verleening, doch door verhindering van meerdere leden,
bleek het niet mogelijk deze vergadering te doen doorgaan.
Waar de indiener van de motie te kennen gaf een zeer
spoedige beslissing door Uwe Vergadering op prijs te stellen
en bet door de a.s. behandeling van de begrooting zeer
waarschijnlijk niet mogelijk zal zijn binnen enkele weken
een nieuwe vergadering van de bedoelde sub-Commissie te
beleggen, meenden wij onder deze bijzondere omstandigheden
onze houding tegenover het voorstel zonder het advies van
de Commissie te mogen bepalen.
Wij brengen Uwe Vergadering in herinnering, dat de
Minister van Binnenlandsche Zaken bij zijn aanschrijving
aan de Gemeentebesturen over de brandstoffenvoorziening
ten opzichte van de werkloozen gedurende het loopende
seizoen, de gemeenten heeft vrij gelaten, om ook aan kas-
trekkende werkloozen deze extra-ondersteuning te verleen en,
onder aanteekening evenwel, dat daarin van de zijde der
Regeering geen bijdrage zou worden verleend. Voorts ves
tigen wij er nogmaals de aandacht op, dat aan al die kas-
trekkende werklooze hoofden van gezinnen en kostwinners,
die boven hun kasuitkeering nog een toeslag van de zijde
der Gemeente ontvangen, omdat hun gemeentelijke uitkee-
ring hooger was, dan hun kasuitkeering, reeds de brand-
stoffenbori wordt verstrekt.
Het effect van dezen maatregel is geweest, dat van de
ongeveer lOOO kastrekkers over de afgeloopen maand een
600-tal daardoor de cokesbon ontving. Verder besloot ons
College gedurende de strenge koude eveneens aan die kas
trekkers een kolenbou te doen uitreiken, die uit een werk-
loozenkas een uitkeering ontvingen van niet meer dan ƒ3.—
boven hun gemeentelijk steunbedrag. Deze maatregel stelde
nogmaals 600 kastrekkers in het genot van een brandstoffen bon.
Van de overblijvende 800 kastrekkers komen een goede 500
personen ook bij aanneming van de motie-Elkerbout niet
voor brandstoffenbijslag in aanmerking, omdat het kost
gangers zijn. Zoo resteeren dus 300 personen, die overigens
de kwaliteiten bezitten, om van deze extra-voorziening te
profiteeren, doch deze niet ontvingen, omdat hun kasuit
keering meer dan ƒ3.- hooger was dan hun gemeentelijke
steunnitkeering. Deze kasuitkeeringen bedragen in den regel
van ƒ10 20 tot ƒ16.50 per week, afhankelijk van hetgeen in
de betreffende reglementen is bepaald en kunnen bij enkele
kassen zelfs nog hooger komen, b.v. typografen plm. 19.
werkmeesters plm. 27.per week. Voorts is nog van
belang om te weten, dat het gemiddelde steunbedrag bij
den Dienst voor Sociale Zaken ongeveer ƒ14.10 per week is,
berekend over alle ondersteunden, dus zoowel kostgangers,
die maximaal ƒ9.per week krijgen, als kostwinners en
hoofden van gezinnen, die ten hoogste ontvangen 13.
met ƒ1.50 voor elk gezinslid, benevens een huurtoeslag van
ten hoogste 2.50 per week.
Deze cijfers illustreeren, dat in het algemeen alle kas-
trekkende gezinshoofden, tenzij door gezinsinkomsten hun
gemeentelijke steunnitkeering wordt gedrukt, een cokesbon
ontvangen. Zeer stellig vindt dit plaats bij de grens van
3.gelijk ons College bij de vorstperiode bepaalde. Trekt
men deze grens niet, dan heeft men de consequentie, dat
een brandstoffenbon ook zal worden uitgereikt aan personen,
die door hun kasuitkeering 10.tot 26.per week
meer ontvangen, dan hun gemeentelijk steunbedrag was
Dit alles is voor ons College aanleiding Uwe Vergadering
de aanneming van de motie-Elkerbout te ontraden. Wij
hebben meermalen toegezegd en metterdaad ook getoond,
dat wij in staat zijn in individueele gevallen, waarin de be
staande regeling onbillijk werkt, een bevredigende oplossing
voor te staan, terwijl wij voorts in perioden van strenge
vorst ook extra maatregelen troffen.
Indien Uwe Vergadering dit alles echter niet voldoende
acht en zelve in deze een andere beslissing wenscht te
nemen, dan zullen wij ons daartegen niet verzetten.
Echter geven wij Uwe Vergadering dan wel in over
weging de motie-Elkerbout eenigermate te wijzigen, om
althans de ergste uitwassen te voorkomen.
Zij zou dan moeten luiden:
„De Raad spreekt de wenschelijkheid uit, dat aan werk-
„looze hoofden van gezinuen en kostwinners, die van de
„gemeentelijke steunverleening naar hun kassen overgaan
„en daaruit een uitkeering ontvangen die niet meer dan
3.hooger is, dan hetgeen zij uit de gemeentelijke
„steunverleening zouden ontvangen, wekelijks, ook al heerscht
„geen strenge koude, een brandstoffenbon wordt verstrekt."
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 44. Leiden, 4 Februari 1933.
Bij de behandeling in Uwe zitting op 19 December j.l.
van ons voorstel tot wijziging van de verordening van den
22en Januari 1923 (Gemeenteblad No. 4), regelende de
heffing van belastingen voor het gebruik van het Openbaar
Slachthuis te Leiden (Ingek. Stukken No. 277 van 1932),
diende Uw medelid, de heer Bergers, het hieronder afge
drukte voorstel in, hetwelk om praeadvies in handen van
ons College werd gesteld.
Omtrent dit voorstel hebben wij het gevoelen ingewonnen
van de Commissie van Beheer over het Openbaar Slacht
huis. De grootst mogelijke meerderheid van de Commissie,
de door den Directeur daartegen aangevoerde argumenten
tot de hare makende, ontraadt aanneming daarvan de
kleinst mogelijke minderheid echter beveelt aanneming van
het voorstel aan.
Ons met het gevoelen van de meerderheid vereenigende,
wijzen wij er in de eerste plaats op, dat bij aanneming van
het voorstel-Bergers zou worden gebroken met den ook
door de Gemeentewet in artikel 275 stilzwijgend erkenden
regel, dat voor door of vanwege de gemeente bewezen diensten
of voor het gebruik van gemeente-eigendommen een ver
goeding behoort te worden betaald, een regel, welke ook
volkomen rationeel en billijk is, omdat uit den aard der
zaak de gemeente daarvoor zelve kosten moet maken (bezol
diging van personeel, aanschaffing en onderhoud van mate
rieel). Bovendien zou door aanneming van dit voorstel, gelijk
overigens van zelf spreekt, op volkomen willekeurige wijze
met dien regel worden gebroken; immers, objectief beschouwd,
valt niet in te zien, waarom de weegtoestellen voor het
wegen van geslacht vee en deelen daarvan kosteloos beschik
baar zouden moeten worden gesteld, terwijl voor het gebruik
van andere eigendommen der gemeente, in casu van het
slachthuis wij noemen de stallen, het koelhuis, de vet-
maal-inrichting, de vleeschkuipen en de vleeschverkoop
ruimte wèl zou moeten worden betaald.
Bovenstaande beschouwingen kunnen naar onze meening
dan ook tot geen andere conclusie leiden dan dat op den
bovenbedoelden regel geen uitzonderingen kunnen worden
toegelaten zonder den regel zeiven in gevaar te brengen,
hetgeen, behalve het alsdan te vreezen misbruik van de
gemeente-eigendommen, voor de gemeente ook onoverzien
bare financiëele consequenties zou hebben.
Alleen al om die redenen behoort o. i. het voorstel-Bergers
niet te worden aangenomen.
Uit den aard der zaak kan de omstandigheid, dat te
\s-Gravenhage, zulks in tegenstelling met vrijwel alle andere
groote gemeenten, waar een slachthuis gevestigd is, niet
een afzonderlijk weegloon voor geslacht vee wordt geheven
het weegloon is daar in het slachtloon begrepen, waarmede
bij de vaststelling van laatstgenoemd tarief ongetwijfeld
rekening zal zijn gehouden in die conclusie geen wijziging
brengenimmers hier zou afschaffing van het weegloon
voor geslacht vee zonder gelijktijdige verhooging van het
slachtloon een onbillijkheid beteekenen tegenover hen, die
van andere eigendommen van het slachthuis gebruik maken
en daarvoor wèl een vergoeding verschuldigd zijn.
Een verplichting tot het gebruik maken van de weeg
toestellen van het slachthuis de Crisis-Varkenswet maakt,
zooals bekend, alleen ten aanzien van het wegen van de
varkens daarop tijdelijk uitzondering bestaat overigens niet.
Ook uit financiëel oogpunt ten slotte bestaat tegen aan
neming van het voorstel-Bergers bezwaar. Al zal de recht-
streeksche derving van ontvangsten wij laten de indirecte
financiëele gevolgen nu maar buiten beschouwing per