MAANDAG 19
DECEMBER 1932.
469
Verordeningen Bewaarsclioolonderwijs; e. a.
(Goslinga c.a.)
Beraadslaging over art. 22 (bij eventueele invoeging van
het nieuw voorgestelde artikel 22 te nummeren 23.)
De heer Goslinga zegt, dat er een controverse is inzake de
inwerkingtreding der verordening, tusschen dit artikel en de
overgangsbepalingen, de artt. 20 en 21.
De Voorzitter zegt, dat de verordening geacht wordt, in
werking te zijn getreden 1 Januari 1931.
De heer Goslinga stelt voor om, in verband met de aan
houding van artikel 22 (nieuw), ook dit artikel aan te houden.
Er is een controverse tusschen art. 22 (nieuw) en de artt.
20 en 21.
Artikel 22 (bij eventueele invoeging van het nieuw voor
gestelde artikel 22 te nummeren 23), wordt zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming, in ver
band met de aanhouding van het nieuw voorgestelde artikel 22,
op voorstel van den Voorzitter, besloten de vaststelling van
de verordening in haar geheel aan te houden tot een volgende
vergadering.
c. Verordening, regelende de heffing van schoolgeld op de
openbare bewaarscholen te Leiden.
De artikelen 1, 2, 3, 4 en 5 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna
de verordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming
wordt vastgesteld.
d. Verordening, regelende de invordering van schoolgeld op
de openbare bewaarscholen te Leiden.
De artikelen 1, 2 en 3 worden achtereenvolgens zonder
beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna
de verordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming
wordt vastgesteld.
Hierna stelt de Voorzitter aan de orde de aan den heer
Koole toegestane interpellatie met betrekking tot het wekelijk-
scbe sohoolbad voor de leerlingen der openbare lagere scholen.
Hierbij komt tevens aan de orde het adres van de afd.
Leiden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, ter zake.
De heer Koole dankt den Raad voor de hem geboden ge
legenheid om zijn vragen toe te lichten. In het begin van dit
jaar is een bezuinigingscirculaire gezonden aan alle takken
van gemeentedienst, ook, en terecht, aan den gemeentelijken
geneeskundigen dienst. Dr. Horst heeft die aansporing tot
bezuiniging ter harte genomen en heeft in totaal een bedrag
van 900,bezuinigd op zijn begrooting. Toen die begrooting in
de Commissie voor den Geneeskundigen Dienst kwam, bracht de
heer van Es de gedachte naar voren om de schoolbaden, welke
wekelijks worden verstrekt, om de veertien dagen te doen plaats
hebben. Toen dat voorstel werd gedaan, was het alsof spreker een
klap in het aangezicht kreeg, omdat hij uit den mond van een
medicus de gedachte moest vernemen om de schoolbaden, die voor
het kind zoo groot nut afwerpen, om de veertien dagen te doen
plaats vinden. Hij heeft altijd gedacht, dat, als iemand, die tot
dokter was gepromoveerd, in de practijk kwam, hij dan zou trach
ten het lot van de lijdende menschheid te helpen verzachten en,
zooveel als in zijn vermogen was, te verbeteren, terwijl hij zich
dan tevens tot taak zou stellen om toestanden, welke kunnen
leiden tot verschillende ziekten, weg te nemen.
Het bevreemdde spreker te meer, dat de heer van Es met
dat voorstel kwam, omdat deze zelf niet de minste moeite
heeft gedaan om te onderzoeken in welke richting de school
baden nuttig hebben gewerkt. Indien de heer van Es eens
had geïnformeerd bij de schoolhoofden naar de uitwerking van
de schoolbaden in de laatste tien jaar, dan zou hij allicht zijn
voorstel niet hebben ingediend. Het is spreker bekend, dat in
de Raadsvergadering van 19 Juni 1922 bij de bespreking van
het doorvoeren der schoolbaden door verschillende Raadsleden
bezwaren zijn gemaakt, welke niet steekhoudend zijn gebleken.
Spreker heeft zooveel mogelijk getracht met de schoolhoofden
mondelinge besprekingen te houden en hij heeft aan hen ge
vraagd naar de uitwerking van de schoolbaden op hun
scholen. Volmondig hebben allen toegegeven, dat die uit
werking gunstig was geweest, zoowel voor de kinderen als
voor de school.
Spreker heeft ook het schoolhoofd opgebeld, van wien hij
wist, dat die in 1922 zich principieel had verklaard tegen de
schoolbaden tijdens de schooluren, en hem gevraagd, hoe hij
thans stond tegenover de circulaire, welke hem was toege-
Interpellatie-Koolc in zake schoolbaden.
(Koole e.a.
zonden naar aanleiding van de vermindering van de schoolbaden.
Dat schoolhoofd heeft spreker geantwoord, dat hij van tegen
stander voorstander was geworden, omdat hij had bemerkt,
dat de schoolbaden voor het kind uit hygiënisch oogpunt en
in het algemeen voor de volksgezondheid een goede uitwerking
hadden, wat hij niet had verwacht; hij moest erkennen, dat
de duffe, nare lucht uit de school was verdwenen.
Het heeft spreker verwonderd, dat de heer van Es met dit
voorstel kwam, waar deze toch moet weten, dat de ouders
van 60% van deze kinderen wonen in een ruimte, niet grooter
dan 10 M.2 en financieel niet in staat zijn wekelijks het
waschwater voor hun kinderen te verwarmen. Als medicus
kan hij ook weten, dat de kamers, die deze ouders, die meestal
vele kinderen hebben, bewonen, nietgeschikt zijn om de kinderen
te doen baden, omdat de deuren niet goed sluiten en het
daar tocht, waarvan het gevolg kan zijn, dat het kind on
middellijk ziek wordt.
Spreker heeft zich in de commissie onmiddellijk sterk tegen
dit voorstel verzet; ook Dr. Horst voerde aan, dat hij dit in
het nadeel van de volksgezondheid achtte en van de hygiëne.
Het resultaat van deze zeer langdurige bespreking was, dat
Dr. Horst een rapport zou samenstellen, of het mogelijk was
de schoolbaden zoo te laten doorgaan. In dat rapport kwam
Dr. Horst tot de conclusie, dat daardoor per week 34.be
zuinigd zou worden voor 40 weken zou dus 1.360.bezuinigd
worden, doch om die bezuiniging te bereiken, zou een werkster
ontslagen moeten worden. Het heeft spreker verbaasd, hoe
men in deze commissie over het ontslaan van personeel
denkt, want toen kwam de opmerking van den heerRomijn:
het is maar een arbeidscontractante. Met andere woorden:
daartegenover is de gemeente tot niets verplicht, je zet haar
maar op straat en de gemeente is eraf. Spreker kan zich met
dezen gang van zaken niet vereenigen. Is de bezuiniging van
f 1.000.door het voorstel van den heer van Es verkregen,
nu zoo omvangrijk, dat men dat stuk cultureel werk, waaraan
alle schoolhoofden en het geheele onderwijzend personeel mede
werken, dat zoo nuttig is, daarvoor kapot moet maken?
Dr. H. C. Geuken zegt in zijn boek „De Hygiëne in het
schoolleven":
„Behalve op een doelmatige kleeding, hebben wij bij de
huidverpleging ook nog te letten op eene goede reiniging van
de huid.
Wordt de huid goed gereinigd, dan zal de kans van huid
ziekten te krijgen veel geringer worden, daarbij wordt het
lichaam gehard en zal het kind meestal niet zoo spoedig
verkouden worden. De zindelijkheid, waaraan het kind gewend
wordt, zal weder een gunstigen invloed uitoefenen op het ge
heele individu en ook op het huisgezin, waarin het thuis
behoort. Hieruit volgt dus, dat het invoeren van schoolbaden
een krachtig middel is om bij kinderen in de volksscholen
den reinheidszin te ontwikkelen. Het eerst werd in Göttingen
het schoolbad ingevoerd, daarna volgden andere plaatsen en
andere landen, die alle min of meer Göttingen tot voorbeeld
hebben genomen.
Overal waar de schoolbaden zijn ingevoerd, heeft men de
overtuiging gekregen, dat zij een zéér goeden invloed uit
oefenen en ten gevolge hebben dat:
1°. de lucht in het schoollokaal minder verontreinigd is;
2°. niet alleen bij de kinderen, maar ook indirect bij de
ouders de reinheidszin verhoogd wordt.
De ondervinding leerde, dat de gang van zaken meestal de
volgende was. In het begin zijn de ouders zéér tegen het
baden, slechts schoorvoetend wordt de toestemming tot het
eerste bad gegeven, vervolgens vermindert het vooroordeel
langzamerhand en wordt het gebruik, dat van de baden gemaakt
wordt, hoe langer hoe grooter, vooral door den invloed, die
door de kinderen op de ouders wordt uitgeoefend. Kinderen
houden gewoonlijk veel van baden en een bedreiging, dat hun
beurt van baden zal overgeslagen worden, schijnt hier en daar
wel eens als uitstekend werkend dwangmiddel te worden
toegepast. Maken de kinderen geregeld gebruik van het school
bad, dan heeft de ondervinding geleerd, dat de ouders ook
meer zorg gaan besteden aan de onderkleeding hunner kinderen,
van scheuren enz. wordt meer notitie genomen en verwisse
ling van ondergoed heeft meer plaats dan vroeger."
Als Dr. Geuken dit schrijft, staat spreker als man van de
practijk naast hem. Toen spreker in 1922 was aangesteld aan
de badinrichting aan de Medusastraat, heelt hij dikwijls het
hoofd geschud, als hij zag welke onderkleeren de kinderen
aan hadden. Men kon het bemerken, als de vader schilder
was, want dan hadden de kinderen als onderkleeren aan
een schilderskiel, waaraan de kluiten verf zaten. In dat op
zicht is er heel veel veranderd, want als de ouders weten,
dat de kinderen onder toezicht van anderen komen, zorgen
zij wel, dat de kleeren heel en gewasschen zijn. Dit is de
goede invloed, welke van de schoolbaden is uitgegaan.