MAANDAG 19 DECEMBER 4932.
467
Verordeningen Bewaarschoolonderwijs.
(Tcpc e.a.)
van Burgemeester en Wethouders moet derhalve de grond
slag voor het subsidie, waarvoor in de desbetreffende ver
ordening is aangenomen het aantal leerlingen, dat op 15 Fe
bruari van het subsidiejaar den leeftijd van 3£ jaar reeds en
dien van 6 jaar nog niet heeft bereikt, in dien zin worden
toegepast, dat de leeftijden 3| en 6 resp. worden 4 en 6£."
Er zijn dus wel gemeentebesturen, met een grootere repu
tatie van democratisch zijn dan het Leidsche, die ook met
een dergelijk voorstel komen als waartoe dit College zich ver
stout, niet omdat zij, evenmin als spreker, de vitale belangen
van het bewaarschoolonderwijs wenschen aan te tasten, of
niet zouden gevoelen voor de belangen van het arbeiders
kind, maar uitsluitend door den nood daartoe gedwongen.
De heer Vos weet zeer goed en is overtuigd, dat het
College dit voorstel niet doet om de vitale belangen van het
bewaarschoolonderwijs aan te tasten, doch dat het meent
niet anders te kunnen handelen, doch spreker is niet over
tuigd, dat hierdoor die vitale belangen toch niet zullen worden
geschaad. Volgens den Wethouder zal het gemeentebestuur
van Amsterdam een dergelijk voorstel doen; spreker heeft in
den Amsterdamschen Gemeenteraad geen zitting, maar wanneer
hij daarin wel zitting had, dan zou spreker zich tegen dat
voorstel ook verzetten, even goed als tegen dit voorstel hier.
De heer Groeneveld zou, ten einde zijn bedoelingen ingang
te doen vinden, een nieuw artikel moeten redigeeren, maar
hij acht dit nog niet noodig en daarom zal hij volstaan met
te stemmen tegen artikel 18.
Artikel 18 wordt met 20 tegen 11 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren van Rosmalen, van Es, Schüller,
Bergers, Manders, de Reede, Wilmer, Coster, Wilbrink, van
Eecke, Donders, Eikerbout, Meijnen, van der Reijden, Beeken
kamp, Simonis, van Tol, Tepe, Goslinga en Romijn.
Tegen stemmen: de heeren van Stralen, Koole, Groeneveld,
Verweij, van Eek, mevrouw Braggaarde Does, de heer
Kuipers, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Vos,
Vallentgoed en Kooistra.
(De heer Huurman was bij deze stemming tijdelijk niet
aanwezig.)
Beraadslaging over het door Burgemeester en Wethouders
bij Ingek. Stuk No. 271 nieuw voorgestelde artikel 19,luidende:
»In afwachting van de te nemen beslissing omtrent de
op het tijdstip van vaststelling dezer verordening aanhangige
bewaarschoolzaken, zal niet worden overgegaan tot de stichting
van nieuwe of de inrichting van bestaande gebouwen
voor openbare bewaarscholen, zulks met uitzondering van de
in aanbouw zijnde openbare bewaarschool in het «Kooi-
kwartier"."
De heer Vos zou, indien hij dit artikel mocht uitleggen
op zijn wijze, neiging gevoelen om er voor te stemmen. Die
uitlegging zou deze kunnen zijn: zoodra omtrent de op het
tijdstip der vaststelling van deze verordening aanhangige
bewaarschoolzaken door den Raad een beslissing zal zijn ge
nomen, zal wel worden overgegaan tot het bouwen van
nieuwe bewaarscholen. Dit zal echter de bedoeling van het
College wel niet zijn; deze zal wel wezen om den bestaanden
toestand te handhaven. Welke is die toestand? Op 30 Maart
1931 is een overeenkomst aangegaan tusschen de voorstanders
van het openbaar en die van het bijzonder onderwijs.
De heer Goslinga voegt spreker toe: neen, dat was een
Raadsbesluit. Spreker antwoordt, dat de gemeenteraad het
te goeder trouw heeft beschouwd en het nog beschouwt
als een overeenkomst tusschen de voorstanders van het open
baar en die van het bijzonder onderwijs.
De Voorzitter kent alleen Raadsbesluiten en geen overeen
komsten tusschen groepen van Raadsleden.
De heer Vos zegt, dat de Wethouder in de vorige zitting
erkend heeft, dat die overeenkomst niet naar behooren kan
worden uitgevoerd, dat slechts één deel kan worden en
wordt uitgevoerd, maar dat het andere niet kan worden en
dus niet wordt uitgevoerd. Die toestand is niet goed en zelfs
ongeoorloofd. De goede trouw eischt, dat wanneer een overeen
komst nu eenmaal door omstandigheden niet kan worden
nageleefd, zij dan wordt verbroken en dat getracht wordt
een nieuwe overeenkomst aan te gaan. Nu deze overeenkomst
dus niet richtig wordt nageleefd en deze bepaling de be
doeling heeft, die niet-richtige naleving te doen voortbestaan,
kan spreker met dit artikel niet meegaan.
Verordeningen Bewaarschoolonderwijs.
(Tepe e.a.)
De heer Tepe zegt, dat de Voorzitter reeds opgemerkt heeft,
dat men alleen Raadsbesluiten kent en geen overeenkomsten
tusschen groepen van raadsleden, maar wanneer iemand zich
op het standpunt zou willen stellen, dat hier een overeen
komst was tusschen verschillende groepen uit den Raad en
dat het wezen daarvan zelf in verband met de tijdsomstandig
heden het onmogelijk maakte haar in beide richtingen voor
100% uit te voeren, zou de heer Vos dan werkelijk denken,
dat, wanneer spreker hier eens voorstelde om die overeen
komst te verbreken en een andere daarvoor in de plaats te
stellen, dit in het belang zou zijn van hen, die instandhouding
van het openbaar onderwijs wenschen?
Over dit artikel staken de stemmen, aangezien 16 leden
zich daarvóór en 16 leden zich daartegen verklaren.
Vóór stemmen: de heeren van Es, Bergers, Manders, Wilmer,
Coster, van Eecke, Donders, Eikerbout, Meijnen, van der
Reijden, Beekenkamp, Simonis, van Tol, Tepe, Goslinga en
Romijn.
Tegen stemmen: de heeren van Rosmalen, van Stralen,
Schüller, Koole, Huurman, Groeneveld, Verweij, de Reede,
van Eek, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Wilbrink,
Kuipers, mevrouw de Cler—de Bruijn, de heeren Vos, Vallent
goed en Kooistra.
De Voorzitter zegt dat, aangezien de stemmen staken, het
nemen van een besluit omtrent dit artikel en in verband
daarmede eveneens omtrent het voorstel van Burgemeester en
Wethouders om het opschrift boven artikel 18 «Overgangs
bepaling" te veranderen in «Overgangsbepalingen" (zie Ingek.
Stuk No. 271) aangehouden wordt tot een volgende vergadering.
Artikel 19 (bij eventueele invoeging van het nieuw voor
gestelde artikel 19 te nummeren 20) wordt zonder beraad
slaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming, op
voorstel van den Voorzitter, besloten, om in verband met
het staken van de stemmen over het nieuw voorgestelde
artikel 19, de vaststelling van de verordening in haar geheel
aan te houden tot een volgende vergadering.
b. Verordening, regelende de voorwaarden, waaronder ten
behoeve van bijzondere bewaarscholen subsidie uit de ge
meentekas wordt verleend.
Beraadslaging over artikel 1.
De heer Groeneveld leest in dit artikel, dat subsidie zal
worden verleend aan bijzondere bewaarscholen, waar geen
hooger schoolgeld wordt geheven dan ƒ20.per leerling en
per jaar. Volgens de verordening sub c van het voorstel van
het College bedraagt het maximum-schoolgeld voor de open
bare bewaarscholen echter ten hoogste 20 cent per week en
per leerling. Dat scheelt nagenoeg de helft. Spreker weet
niet wat de bedoeling is, maar als de gemeente f 10.40 per
jaar als maximum-schoolgeld heft en subsidie verleent aan
een bijzondere bewaarschool, welke een veel hooger school
geld heft, dan schijnt de bedoeling te zijn om scholen in
stand te houden voor burgertjes le klasse van 4 tot 6 jaar.
Nu is spreker in het algemeen geen voorstander van standen
scholen, maar om deze zoo vroeg in te voeren, daartegen
heeft hij zeer ernstige bezwaren. Naar zijn meening moet dat
bedrag van ƒ20.— worden teruggebracht tot de hoogte van
het schoolgeld, dat de gemeente op de openbare scholen heft.
De heer Tepe zegt, dat de heer Groeneveld uit het oog
verliest, dat hierbij wordt voorgesteld te bepalen een zeker
maximum-schoolgeld, dat betaald wordt per leerling aan de
bijzondere school, waaraan het al of niet krijgen van subsidie
verbonden is, en dat dit niet gelijkgesteld kan worden met
het schoolgeld, dat volgens de verordening voor de openbare
scholen geldt, om deze reden, dat de bijzondere schoolbestu
ren de gelegenheid moeten hebben door het hefïen van een
eenigszins hooger schoolgeld uitgaven te doen, waarvoor zij
eventueel geen vergoeding krijgen, b.v. voor verbouwing. Die
schoolbesturen zullen wel geen hooger schoolgeld hefïen dan
strikt noodig is om hun scholen in stand te houden.
De heer Groeneveld zegt, wel iets te gevoelen voor het
argument van den Wethouder. Toch dreigt het gevaar, dat,
als aan de openbare scholen een maximum schoolgeld van 20
cent per week wordt geheven en aan de bijzondere scholen
een maximum van 40 cent per week, die bijzondere school-