466 MAANDAG 19 DECEMBER 1932. Verordeningen Bewaarschoolonderwijs. (Tepe e.a.) De heer Tepe noemt volkomen onjuist de bewering, dat de Raad, dit artikel aanvaardende, een verkeerde beslissing zou nemen. Deze beslissing is reeds in 1931 genomen. De be zuiniging op het openbaar onderwijs, welke den grondslag moest vormen voor de gelijkstelling, was hierop gebaseerd, dat, als niet een vol 50-tal in een klasse werd bereikt boven de volle 50-tallen, welke in een school waren, daarvoor een tijdelijke onderwijzeres zou worden aangesteld en deze dan zou worden beloond met 1.000.De Raad heeft dat besloten en hier geldt het dus alleen het vastleggen van een genomen Raadsbesluit. De vrees van den heer Groeneveld, dat dit een welkom middel zou zijn voor Burgemeester en Wethouders om den toestand van tijdelijkheid langer te bestendigen dan noodig is, is ongegrond. Die toestand houdt automatisch op, wanneer het aantal leerlingen zoodanig is, dat die tijdelijke onder wijzeres een vaste moet worden. Dat houdt verband met den stand van de school. Spreker herhaalt, dat dat besluit is genomen met oog op en verband hield met de bezuiniging, welke noodig was voor het openbaar onderwijs. Het amendement van den heer Groeneveld wordt verworpen met 19 tegen 13 stemmen. Tegen stemmen: de heeren van Rosmalen, van Es, Bergers, Huurman, de Reede, Wilmer, Coster, Wilbrink, van Eecke, Donders, Eikerbout, Meijnen, van der Reijden, Beekenkamp, Simonis, van Tol, Tepe, Goslinga en Romijn. Vóór stemmen: de heeren van Stralen, Schüller, Koole, Groe neveld, Manders, Verweij, van Eek, mevrouw Braggaar—de Does, de heer Kuipers, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Vos, Vallentgoed en Kooistra. Artikel 12 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De artikelen 13, 14, 15, 16 en 17 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 18. De heer Vos zegt, dat dit artikel een gevolg is van het Ministerieele besluit tot verhooging van den toelatingsleeftijd voor leerlingen bij het gewoon lager onderwijs in 2 étappes van 5£ op 6 jaar; tengevolge van deze bepaling zullen voor het bewaarschoolonderwijs belangrijk hoogere uitgaven moeten worden gedaan. Daarom heeft het College, naar het zegt, ge tracht «daarvoor compensatie te vinden zonder aantasting van de vitale belangen van het bewaarschoolonderwijs". Dit is echter volkomen mislukt; bij dit voorstel worden zeer stellig de vitale belangen van het bewaarschoolonderwijs aangetast en spreker acht het niet verantwoord daartoe mede te werken in een tijd, die voor hen, die van het bewaarschoolonderwijs gebruik maken, al zooveel moeilijkheden meebrengt. Dit is uitnemend aangetoond in een advies van de grootst mogelijke meerderheid van de bestaande Commissie voor Bewaarschool onderwijs, dat niet is voorgelegd aan de Onderwijscommissie, maar dat spreker in de Leeskamer heeft gevonden, waarin die commissie erop wijst, dat bij aanneming van deze bepaling men waarschijnlijk weer terugkeert tot den vroegeren toestand, waarbij de kinderen onder ondeskundige leiding, als men dan van leiding spreken mag. en in ongezonde, onhygiënische vertrekken zullen worden «bewaard", maar niet meer kunnen worden onderwezen. Omdat ook spreker vreest, dat men hier door weer zal terugkeeren tot dien vroegeren ongewenschten toestand, verzet hij zich tegen deze bepaling en acht hij zich niet verantwoord hieraan mede te werken. De heer Groeneveld zegt, dat het College indertijd heeft voorgesteld den toelatingsleeftijd tot de bewaarscholen te ver- hoogen van 3 tot 3£ jaar; spreker is daarmede meegegaan, zij het niet met groot genoegen. Dit is echter blijkbaar het einde nog niet. De Wethouder stelt nu weer voor den toe latingsleeftijd te verhoogen van 3J tot 4 jaar. Daartegen heeft spreker toch wel zeer groot bezwaar. Voor tal van ouders is de bewaarschool in wezen nog eeri bewaarschool, d. w. z. een school, waar de kinderen bewaard worden; vooral in dezen tijd moeten vele moeders medehelpen om het gezin in stand te houden en buitenshuis gaan werken, zoodat zij haar kinderen op de een of andere manier kwijt moeten raken. De bewaarschool is het daarvoor aangewezen instituut. Stelt men nu den toelatingsleeftijd op 4 jaar, waar blijven dan de kinderen beneden dien leeftijd? Misschien gaan zij naar de crèche. Dat zal de uitgaven van die inrichting aan merkelijk doen stijgen en dan zal de gemeente wel verplicht Verordeningen Bewaarschoolonderwijs. (Groeneveld e.a.) zijn te haren behoeve meer geld beschikbaar te stellen. Aan den eenen kant dus bezuiniging, aan den anderen kant meer kosten. Gaan de kinderen niet naar de crèche, dan komen zij wellicht daar, waar zij niet moeten zijn, n.l. bij de buren of op straat. Er zouden zulke verkeerde toestanden worden geschapen, dat naar het oordeel van spreker de toelatingsleeftijd in geen geval op 4 jaar mag worden bepaald. Spreker stelt voor den toelatingsleeftijd op 3J jaar te handhaven. De heer de Reede zegt, dat ook hem deze bepaling niet sympathiek is. Bij de behandeling van deze voorstellen in hun oorspronkelijken vorm heeft spreker vastgehouden aan de gedachte, dat de toelatingsleeftijd zelfs bij 3£ jaar te hoog was en men beter deed den 3-jarigen leeftijd aan te houden. Toen hebben terwille van de pacificatie alle sociaal democraten vóór den 3^-jarigen leeftijd gestemd. Thans wordt voorgesteld den 4-jarigen leeftijd aan te nemen. Dien 4-jarigen leeftijd ziet spreker als een noodzakelijkheid, hoe ongewenscht hij ook is. Men staat voor het feit, dat de bestaande bewaar scholen den aanwas van het aantal kinderen, welke het ge volg is van de wijziging, door den Minister in de wet gebracht, niet kunnen verwerken. Daarmede moet rekening worden ge houden en nagegaan dient te worden welke kinderen moeten afvallen. Het is beter jonge kinderen niet op te nemen, dan de kinderen, die reeds eenigen tijd gewoon zijn geweest de bewaarschool te bezoeken, te moeten afstooten. De Raad moet deze regeling wel aanvaarden. Er zit nog een andere kant aan de zaak. Men komt voor de kostenvraag te staan in verband met de noodzakelijke vermeerdering van ruimte. Als die meerdere ruimte er is, kunnen die kinderen opgenomen worden, maar anders niet. Die vraag zal straks worden besproken bij het artikel, dat, naar spreker hoopt, niet in behandeling zal komen, n.l. het aanvullingsartikel, waardoor de verordening krachteloos wordt gemaakt. Zooals de zaak thans staat, is spreker bereid, ter voorkoming van erger, zijn stem aan het voorstel van Burge meester en Wethouders te geven. De heer Tepe behoeft nauwelijks te zeggen, dat deze maat regel door Burgemeester en Wethouders niet wordt voor gesteld louter uit zucht om het bewaarschoolonderwijs te ver slechteren, en nog minder om de vitale belangen van dat onderwijs te schaden. Men heeft te maken met een maatregel, welke van hooger hand is genomen en van invloed is op de kosten, voor de pemeente aan het bewaarschoolonderwijs ver bonden. De principieele besluiten, welke hier in 1931 zijn ge nomen om de gelijkstelling tot stand te brengen, waren ge baseerd op bepaalde cijfers en op bepaalde getallen, die tot op zekere hoogte ondersteboven gehaald worden door deze bepaling van hoogerhand en nu meent het College, dat de gemeente- financiën niet toelaten de gevolgen daarvan voor rekening van de gemeente te nemen; daarom meent het, hoe ongaarne ook, dit voorstel aan den Raad te moeten doen. Het betere is vaak de vijand van het goede; ook in dit geval doet zich dit zeer steik gevoelen. Het College meent, dat de hier voor gestelde, in principe reeds aangenomen, regeling op den duur alleen te handhaven zal zijn, wanneer de uiterste zuinigheid wordt betracht en wanneer voorkomen worden die uitgaven, die maar eenigszins voorkomen kunnen worden. Liever dan de hier aangenomen regeling geheel in gevaar te brengen, stelt het College een regeling voor, die weer een compensatie oplevert voor de uitgaven, waartoe de gemeente genoopt zou zijn door deze bepaling van hoogerhand. Hierdoor worden echter niet bepaald de vitale belangen van het bewaarschool onderwijs in gevaar gebracht; de heer Vos zal als min of meer overtuigend kunnen aanvaarden, dat hetdagelijksch bestuur van Amsterdam, dat hij er toch allerminst van zal verdenken de vitale belangen van het bewaarschoolonderwijs aan te tasten of niet alles in het werk te stellen om voor de minvermogen den in het algemeen het meest mogelijke te bereiken, ook een dergelijk voorstel aan den Raad zal doen. Na gewezen te hebben op de gevolgen van dezen maatregel van den Minister ten aanzien van den toelatingsleeftijd voor de lagere scholen, vervolgen Burgemeester en Wethouders van Amsterdam: «De wijziging in den toelatingsleeftijd voor de lagere scholen heeft voor de gemeente niet alleen gevolgen ten aanzien van de openbare voorbereidende scholen, doch ook met betrekking tot de gesubsidieerde bijzondere voorbereidende scholen. De wenschelijkheid tot wijziging van den toelatingsleeftijd van de leerlingen der voorbereidende scholen, geldt derhalve ook voor deze scholen. Het zou trouwens niet redelijk zijn, in dit opzicht aan de gesubsidieerde bijzondere scholen een voorsprong te geven boven de openbare. Naar de meening

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 30