460 MAANDAG 19 DECEMBER 1932. Verordeningen Bewaarschoolonderwijs. (Donders e.a.) door de onderwijzers aan openbare en aan bijzondere scholen; die moeten in dit verband buiten beschouwing blijven, maar de andere 3 groepen, ouders van leerlingen bij het openbaar en bij het bijzonder onderwijs en meerderjarige ingezetenen, geven voldoende ruimte om de differentiatie, zooals men zich die voorstelt, in die commissie door te voeren. Practisch is het dus ook zeer wel uitvoerbaar, het toezicht door de Plaatselijke Schoolcommissie te doen uitoefenen. Ware dit practisch niet mogelijk, dan zou uit dezen hoofde bezwaar gemaakt kunnen worden, maar dit is hier nu niet het geval. Waar de wet er toe noopt en er practisch ook geen bezwaren tegen zijn, moet men thans eindelijk eens gaan af wijken van een gedragslijn, ten onrechte jarenlang gevolgd en moet men nu een toestand scheppen, die geheel strookt met de Lager-onderwijswet. De heer Groeneveld gevoelt, al is hij misschien wel te overtuigen door de argumenten van den Wethouder, iets voor het voorstel van den heer Donders en wel om practische redenen. Een afzonderlijke commissie van toezicht op de bewaarscholen heelt z. i. geen behoorlijke taak en, als zulk een commissie niet voldoende werk heeft, doodt dit op den duur alle belangstelling. Een tweede reden is, dat spreker weet, dat de Plaatselijke Schoolcommissie niet overladen is met werk en er nog wel iets bij kan, al geeft hij toe, dat deze commissie herhaaldelijk wordt gepasseerd bij onderwijszaken, waarin zij diende te worden gekend. Een derde reden is, dat men geen overbodige commissies in het leven moet roepen, omdat het aantal geschikte personen, dat bereid is zijn werkkracht aan een of ander doel te geven, niet overvloedig groot is. Er komt bij, dat de samenstelling van de Plaatselijke Schoolcommissie bij de wet is geregeld. Zij is gemengd samen gesteld en de samenstelling is nog al bevredigend. De heer de Reedc meent, ondanks het knappe betoog van den heer Donders, aan wien zekere deskundigheid op het gebied van het schooltoezicht niet kan worden ontzegd, omdat hij secretaris van de Plaatselijke Schoolcommissie is, dat er wel eenige bezwaren zijn aan te voeren tegen de vereeniging van het toezicht op het bewaarschoolonderwijs en dat op het lager onderwijs in één commissie. Vooreerst de bezwaren, welke uit de wet kunnen voortvloeien. De Plaatselijke School commissie ontleent haar bevoegdheid aan de Lager-onder wijswet en <nu is het spreker niet duidelijk, dat zonder eenig bezwaar een nieuwe functie door die commissie zou kunnen worden aanvaard, welke geheel buiten haar wettelijke bevoegdheid staat. Maar al was dat mogelijk en al is de ge dachte om iets te bezuinigen spreker sympathiek, spreker acht het toch minder geschikt om beide functies in één commissie samen te brengen. Uit den aard der zaak heeft de Plaatselijke Schoolcommissie een samenstelling, geheel gericht op de belangen van het lager onderwijs, terwijl de samenstelling van de commissie van toezicht op het bewaarschoolonderwijs, zuoals zij in artikel 4 geregeld is. geheel gericht op de belangen van dat onderwijs, en nu lijkt het spieker bezwaarlijk om beide belangen zoo aaneen te lasschen, dat de commissie niet een buitengewone uitbreiding krijgt. Wanneer men werkelijk den menschen, die bij het bewaarschoolonderwijs betrokken zijn, eenig belang zou willen geven bij den goeden gang van dat onderwijs, dan diende men wel uit die kringen een keuze te doen en niet gebonden te wezen aan de ouders, die zoowel bij het lager- als bij het bewaarschoolonderwijs kinderen hebben. Dit beperkt uiteraard de keuze. Daarom is het beter dit niet te wijzigen. Wat zou men daarmede winnen? Men maakt aldus den kring van belangstellenden, die medewerken aan den goeden gang van het onderwijs, kleiner zonder de zekerheid te hebben, dat de belangen van het bewaarschoolonderwijs in alle opzichten even goed tot hun recht komen als nu. Daarom kan spreker zich met het amendement-Donders niet vereenigen. De heer Vos kan zich evenmin vereenigen met het amende ment-Donders, maar veronderstelt, dat de Wethouder dit ook niet kan en nu acht spreker het ter bekorting van het debat beter, dat deze eerst zijn bezwaren uit; mocht hij iets ver geten, dan is spreker bereid daaraan nog iets toe te voegen. De heer Tepe zal, om de behandeling der bewaarschool ver ordeningen hedenavond beëindigd te zien, waarin men niet zou slagen indien men doorging in het tempo, waarin dit artikel behandeld wordt, niet ingaan op de belangwekkende historische en uitvoerige beschouwingen van den heer Donders. Spreker zal daarom zoo kort mogelijk aantoonen, dat de be zwaren van den heer Donders tegen het voorgestelde stelsel, Verordeningen Bewaarschoolonderwijs. (Tepe.) dat niet anders is dan een handhaving van het sinds vele jaren hier geldende stelsel, ten aanzien van het toezicht op het bewaarschoolonderwijs, zoowel als zijn voorkeur voor de Plaatselijke Schoolcommissie beide ongegrond zijn. De heer Donders beroept zich op artikel 189 der Lager-onderwijswet, dat inderdaad artikel 179 op het toezicht op de bewaarscholen van toepassing verklaart; dat is volkomen juist en spreker erkent gaarne, dat ook nooit bij het College is opgekomen of zal opkomen om aan de Plaatselijke Schoolcommissie te ont zeggen het recht van toegang tot de openbare en bijzondere bewaarscholen en om zich door de hoofden alle mogelijke gewenschte inlichtingen te laten verstrekken, maar de heer Donders verzwijgt spreker vermoedt niet met opzet, maar waarschijnlijk omdat hem dit ontgaan was, evenals hem tot nu toe überhaupt ontgaan was, dat artikel 189 bestond dat in artikel 189 artikel 184 niet toepasselijk wordt verklaard op de bewaarscholen, waarin de verplichtingen van de plaatselijke schoolcommissie worden omschreven (alinea 2): »Zij heeft tot taak aan het gemeentebestuur en de leden van het Rijksschooltoezicht adviezen te verstrekken met be trekking tot het lager onderwijs in de gemeente." Dit artikel wordt niet toepasselijk verklaard op de bewaar scholen; waar nu de taak van een commissie van toezicht niet alleen tot dat toezicht moet beperkt zijn, maar ook tot het geven van adviezen aan het College, en dit gerechtigd moet zijn, ook aan een commissie van toezicht op het bewaar schoolonderwijs adviezen te vragen, is het op dien grond alleen al niet juist de Plaatselijke Schoolcommissie als uitsluitend instiluut van toezicht op het bewaarschoolonderwijs te hand haven, met uitsluiting van een afzonderlijke commissie van toezicht op het bewaarschoolonderwijs. Dat artikel 179 op het bewaarschoolonderwijs van toepassing is veiklaard, is om de door den heer Donders ontwikkelde redenen zeer begrijpelijk. Juist omdat er geen wettelijke regeling bestond en naar het oordeel der Regeering toch eenig toezicht op de bewaar scholen, voor zoover die bestonden, moest plaats hebben, heeft de wetgever bepaald, dat de bestaande commissies van toezicht op het lager onderwijs, toezicht zouden mogen houden op de bewaarscholen. Dat bezwaar vervalt echter ten eenenmale, zoodra men een afzonderlijke commissie van toezicht op de bewaarscholen heeft. De Minister heeft weliswaar in 1921, naar aanleiding van een geval, dat zich in Zaandam had voorgedaan, het van groot belang genoemd, dat de commissies van toezicht op het lager onderwijs in het vervolg ook aan het onderwijs op de voorbereidende scholen de noodige aandacht zouden wijden, maar Zijn Excellentie kon niet vermoeden, en heeft ook niet vermoed, dat te Leiden een verordening zou totstandkomen, welke het bewaarschool onderwijs in elk opzicht voldoende regelde en ook bestendigde een commissie van toezicht, welke reeds zooveel jaren bestond. Spreker is overtuigd, dat de Minister ten opzichte van Leiden niet zulk een wenschelijkheidsverklaring zou hebben uit gesproken als hij ten aanzien van Zaandam heeft afgelegd. Bij informatie is spreker gebleken, dat men te Zaandam niet een dergelijke commissie van toezicht op het bewaarschool onderwijs heeft als Leiden bezit. Het is begrijpelijk, dat de Minister, voor het geval er niet zulk een commissie bestaat, het toezicht wil laten uitoefenen door de Plaatselijke Schoolcommissie, maar dit beteekent niet, dat een bijzondere commissie van toezicht uit den booze zou zijn. Spreker wil volstrekt niet ontkennen, gezien het verband tusschen het voorbereidend onderwijs en het lager onderwijs, dat de Plaatselijke Schoolcommissie eenig toezicht kan uitoefenen op het bewaarschoolonderwijs en dat zij de bevoegdheid heeft zich op de hoogte te stellen van het bijzonder onderwijs, maar dat die commissie evengoed als een speciale commissie van toezicht in staat zou zijn om het bewaarschool onderwijs in zijn vollen omvang te bezien en daaromtrent te adviseeren aan Burgemeester en Wethouders, betwist spreker absoluut op dezen grond, dat een Plaatselijke Schoolcommissie niet zoo kan zijn samengesteld, dat daar ook het volle gewicht kan vallen op de belangen, welke het bewaarschoolonderwijs raken. Volgens den heer Donders kunnen er voldoende per sonen in zitten, die deskundig zijn ten aanzien van het bewaarschoolonderwijs, en dat geeft spreker toe, maar wanneer men, zooals te Leiden, een eigen commissie van toezicht heeft, bestaande uit personen, uitsluitend gekozen uit ouders, die, doordat hun kinderen op de bewaarschool gaan, bij dat onderwijs zijn geïnteresseerd, en uit andere personen, die uit anderen hoofde als deskundig moeten worden aangemerkt, dan is het een zeer groot voordeel, dat een dergelijke afzon derlijke commissie blijft bestaan. Dat er een ongewenschte tegenstelling tusschen beide com missies zou zijn, ziet spreker niet in. Hij kan zich voor stellen, dat de Plaatselijke Schoolcommissie weieens inzage

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 24