MAANDAG 19 DECEMBER 1932.
457
Verordening en Bewaa r seho olondervv ij s.
(Tepe e.a.)
hen noopten aan den Raad voor te stellen om geen verdere
uitwerking te geven aan de aan te nemen verordening, geen
beslissing wilden nemen, alvorens in principe de verordening
was vastgesteld. In de vorige vergadering hebben Burge
meester en Wethouders gemeend, dat te moeten doen in den
vorm van een besluit, maar sedertdien zijn zij van oordeel
veranderd en thans geven zij er de voorkeur aan het te doen
in den vorm van overgangsbepalingen, omdat het dit is
de eenige reden voor de Raadsleden en voor ieder ander
gemakkelijker is om al hetgeen op een bepaald onderwerp
betrekking heelt in een en dezelfde verordening te kunnen
vinden. Dit is veel minder moeilijk dan wanneer men na
vaststelling van een verordening allerlei Raadsbesluiten zou
nemen, waarop men zich later zou moeten beroepen, als het
aankwam op de toepassing van de verordening. Het is dus
een utiliteitsgedachte geweest, welke Burgemeester en Wet
houders tot het kiezen van dezen vorm hebben gebracht.
Het bezwaar van den heer Vos, dat men bij opneming in
de verordening te eeniger tijd genoodzaakt zal zijn de ver
ordening weer te wijzigen, lijkt spreker van buitengewoon
geringe beteekenis. Vooreerst is de verordening even ge
makkelijk te wijzigen als een besluit in te trekken, maar
bovendien, als straks de Raad bij de behandeling van de
verschillende voorstellen zou besluiten niet een stopwet in te
voeren, dan is automatisch de bepaling van de verordening
vervallen en, om formeel geheel juist te zijn, kan men, als
dat besluit is genomen, er een ander besluit aan verbinden
tot uit lichting van de betrekkelijke bepaling uit de ver
ordening. Spreker ziet de juistheid van dat bezwaar niet in.
De strekking van het voorstel van den heer Vos gaat in-
tusschen eenigszins verder. De heer Vos heeft ook het oog
op de bepaling betreffende de vaststelling van een hoogere
leeftijdsgrens voor de toelating van de kinderen tot de be
waarscholen. Daarvoor geldt hetzelfde argument. Het is veel
beter, dat men uit de verordening zelve leert, wat in de toe
komst de strekking ervan zal zijn, dan dat men dat leeren
moet uit een afzonderlijk besluit. Burgemeester en Wethouders
hebben opzettelijk niet in artikel 17 voorgesteld om de leef
tijdsgrens van 3J jaar tot 4 jaar te verhoogen; zij hebben
dat gedaan in een overgangsbepaling om te doen uitkomen,
dat het alleen als zoodanig is bedoeld.
Spreker kan niet inzien, welk bezwaar er tegen kan zijn
om bij het vaststellen van een verordening tevens in die
verordening, voorzoover men het noodzakelijk acht eenige
beperking te geven aan de werking dier verordening, dit vast
te leggen. Dit is de gewone en meest logische gang van
zaken. Burgemeester en Wethouders wenschen niets anders
te doen. Die beperkingen zijn bovendien van tijdelijken aard;
vandaar dat zij in den vorm van een overgangsbepaling zijn
gegoten. Spreker deelt dat bezwaar dus niet en is het geheel
met den heer Donders eens, dat een stemming straks over
de geheele verordening volstrekt niet beïnvloed behoeft te
worden door de aanneming van deze overgangsbepalingen.
Immers, de Raad kan die artikelen straks eventueel ver
werpen; doet hij dit niet, dan is de meerderheid dus aan
gewezen op medewerking met het College ten aanzien van
de uitvoering van de besluiten, door den Raad over deze
artikelen genomen. Daardoor behoeft toch waai lijk de alge-
meene kijk op de verordening van de Raadsleden niet ge
wijzigd te worden; spreker ziet niet in, welk verschil het
maakt, of men het op de eene of op de andere wijze be
handelt; principieel, maar ook practisch, acht spreker het
evenwel veel juister om over al datgene, waarin men zich
door de omstandigheden gedwongen min of meer moet
beperken, bij nieuwbouw en subsidieering, nu nog geen
besluit te nemen, maar alleen om daarmede een korte periode
te wachten.
De heer Vos zegt, dat men in artikel 1 var. de eerste ver
ordening gaat bepalen
»In de gemeente Leiden wordt naar behoefte openbaar bewaar
schoolonderwijs gegeven in een genoegzaam aantal scholen.",
en dat men daarna, op denzelfden avond en in dezelfde ver
ordening, in artikel 19 (nieuw) gaat bepalen, dat deze bepaling
zal worden opgeschort. Dat is toch een onjuiste methode.
Volgens art. 17, sub c zullen geen kinderen onder 3£ jaar
worden toegelaten en in artikel 18 van dezelfde veroide-
nlng gaat men op denzelfden avond bepalen, dat deze bepaling
gedurende eenigen tijd krachteloos zal worden gemaakt. Door
daartegen te stemmen, is spreker er niet, zooals de heer
Romijn zegt. Immers, het gevaar bestaat, dat meerdere Raads
leden tegen geen enkel artikel bezwaar hebben, maar zich
verzetten alleen tegen die twee opschortingsbepaliogendaar
stemmen zij tegen, maar dan zijn zij toch verplicht om bij
de eindstemming tegen de geheele verordening te stemmen,
hetgeen dan hun inzicht niet juist weergeeft, want zij willen
Verordeningen Bewaarschoolonderwijs.
(Vos e.a.)
de oorspronkelijke verordening aannemen, maar niet die over
gangsbepalingen; dan moeten zij dus tegen de geheele ver
ordening stemmen en krijgt men dus met, wat zij wenschen
en bedoelen.
De Voorzitter gelooft, dat de heer Vos de zaak niet juist
ziet. Het komt in de rijkswetgeving herhaaldelijk voor, dat
men een regeling over een zekere zaak treft, zooals men meent,
dat die in abstracto zijn moet. Nu doen zich bij de wetten
herhaaldelijk omstandigheden voor, die onmiddellijke invoering
daarvan onmogelijk makende invoering wordt dan afhankelijk
gesteld van een of andere voorwaarde.
Als voorbeeld noemt spreker, dat indertijd een strafwetboek
is gemaakt. Men wenschte dat wetboek, maar het kon niet
dadelijk ingevoerd worden. Die invoering was afhankelijk van
een geheele regeling, welke den weg om tot invoering te
kunneu overgaan, voorbereidde. Aan het einde van het wetboek
heeft men toen gezegd: deze wet treedt niet in werking,
voordat is ingevoerd een wet tot invoering ervan, waarin
allerlei overgangstoestanden zijn geregeld. Daarmede heeft
men niets onlogisch gedaan.
Zoo is het ook hier. Burgemeester en Wethouders hebben
aldus geredeneerd: de artikelen 1 tot en met 17 van de
eerste verordening brengen de regeling, zooals wij die wenschen,
maar de inwerkingtreding der verordening maken wij afhanke
lijk van de beslissing, welke de Raad zal nemen naar aan
leiding van het praeadvies, dat wij over een paar weken of
een paar maanden zullen uitbrengen omtrent verschillende
verzoeken, welke op grond van de te maken verordening zijn
gedaan. Het is dan ook niet noodig een bepaling van de
verordening in te trekken. Die overgangsbepaling werkt uit.
Zoodra de Raad genoemde beslissing heeft genomen, heeft
de overgangsbepaling uitgewerkt. De verordening gaat dan
werken, tenzij de Raad weer een ander besluit neemt, b.v.
om de inwerkingtreding nog een half jaar of een jaar uit te
stellen. De zaak is heel eenvoudig en hier wordt een zeer
gebruikelijke weg gevolgd.
De heer de Reede is noch door het betoog van den Wet
houder noch door de opmerkingen, gemaakt door den Voorzitter,
overtuigd van de juistheid der hier voorgestelde bepalingen.
Volgens den Wethouder is het noodig deze bepalingen in de
verordening op te nemen, omdat daardoor alle bepalingen,
het bewaarschoolonderwijs betreffende, bij elkander zijn ge
bracht, terwijl die overgangsbepalingen later uit de verordening
kunnen worden gelicht, maar spreker acht het karakter dier
bepalingen totaal in strijd met de verordening.
Bovendien zit er in die bepalingen een absolute onrecht
vaardigheid, al is het dan geen gewilde, want, als men zegt,
dat men afwacht de omtrent de aanhangige bewaarschool
zaken te nemen beslissing, worden andere bewaarschoolzaken,
welke niet aanhangig zijn, uitgeschakeld. Het is spreker
bekend, dat er een vereeniging is, welke geen aanvrage heeft
ingediend, omdat zij eerst wilde afwachten, hoe de ver
ordening er uit zou zien, om daaruit te concludeeren wat zij
verder zou doen. Waar Burgemeester en Wethouders zeggen,
dat zij zich alleen bemoeien met de aanhangige zaken, is
dus elke andere aanvrage uitgesloten.
Maar ook afgescheiden daarvan, spreker houdt vol, dat
deze bepalingen hier niet op haar plaats zijn, om de een
voudige reden, dat de Raad bij elke nieuwe aanvrage, welke
inkomt, staat voor het feit, dat hij heeft te beslissen over
de al of niet inwilliging en heeft te beoordeelen waar plaats
zal zijn en of aan de voorwaarden wordt voldaan. Nu kan
de Raad daarvoor is hij de stadsregeering uitmaken,
dat uit een oogpunt van de financiën niet verder op dien
weg zal worden gegaan.
Maar dan staat deze quaestie buiten de verordening; daar
gaat het om.
De Voorzitter beroept er zich op, dat in verschillende
wetten opschortende bepalingen voorkomen; die zijn aan
spreker ook wel bekend, maar die betroffen altijd de nood
zakelijkheid van uitstel der definitieve invoering van een wet
in verband met de nog noodzakelijke, voorbereidende werk
zaamheden. Zoo was bij de Ongevallenwet-1901 bepaald, dat
de inwerkingtreding bij nader Koninklijk Besluit zou worden
vastgesteld, hetgeen is geschied, nadat de administratieve
organisatie was opgebouwd. Dit geval doet zich hier echter
niet voor. Hier is alles gereed en moet men zich alleen be
raden over de vraag, wat men na aanneming van de ver
ordening heeft te doen met de aanhangige aanvragen om
nieuwe scholen. Dit moet natuurlijk aan de hand van de
verordening beoordeeld worden, maar het is niet noodig dit
te regelen bij een de»gelijk artikel met een builengewoon
nngelukkigen inhoud, die contrasteert met den geheelen inhoud
der verordening. Daarom dringt spreker er nogmaals op aan