16 vrijgeviger zijn dan in tijden van teruggang; zoo werd aan vankelijk een verhaal ingevoerd van 3 en 1/2 als com pensatie voor de hoogere kosten van de Pensioenwet 1922, en toen in 1924 de financieele toestand inkrimping van de uitgaven noodig maakte, werd voor nieuw aan te stellen personeel het maximum-verhaal ingesteld. Het werd toen derhalve nog niet noodig geacht van het bij de Pensioenwet toegekende recht ten volle gebruik te maken. Nu echter de financieele toestand niet meer gedoogt deze faciliteit ten aanzien van een groote groep van ambte naren in stand te houden, is het logisch, dat men eerst, als het meer normale middel, de mogelijkheid van pensioen- verhaal geheel uitput en pas daarna tot het buitengewone middel van een korting, d. i. vermindering van de wedde overgaat. Ons College is deze meening steeds toegedaan ge weest, ook bij gelegenheid van de totstandkoming van de bestaande wedde-korting. Aangezien de organisaties toen echter wel bereid waren zich over den vorm van den te nemen maatregel uit te spreken en zij de voorkeur bleken te geven aan een regeling als werd ingevoerd, lieten wij onze principieele bezwaren varen, teneinde het overleg zooveel mogelijk tot zijn recht te doen komen. Ook een ernstige bedenking van practischen aard hebben wij toen laten rusten, n.l. het bezwaar van een niet gelijke behandeling van alle ambtenaren tengevolge van de huidige regeling van het pensioenverhaal. De practijk heeft toch bewezen, dat een'verschil in salarieering het pensioen- verhaal is moeilijk los te maken van het salaris vraagstuk hetwelk enkel zijn grond vindt in het tijdstip van indienst treding en niet in taak of rang, niet slechts de gezonde verhoudingen in een groot ambtenarencorps benadeelt, maar ook steeds moeilijkheden Veroorzaakt, wanneer het salaris- vraagstuk in zijn geheel moet worden beschouwd. Oplossing van het vraagstuk van het pensioen verhaak in den zin van gelijkmaking voor alle ambtenaren is dus reeds hierom, onafhankelijk van de tijdsomstandigheden, ten hoogste ge- wenscht. Nu de tijdsomstandigheden, tot vermindering van lasten noodzaken, moet de gelegenheid, om door gelijkmaking naar boven tot die oplossing te geraken, worden benut. Om al deze redenen kunnen wij niet medegaan met de door de heeren Eiker bout en Bergers gelanceerde denkbeelden. Laatstgenoemde gaat met zijn voorstel in een richting, juist omgekeerd aan die, welke o. i. als de meest logische moet worden gevolgd, terwijl tegen het denkbeeld Eikerbout, behalve de inconsequentie inzake den voorrang van den te treffen maatregel, nog het ernstige bezwaar moet worden aan gevoerd, dat het de bestaande ongelijkheid in salarieering met de daaruit voortvloeiende ohgewenschte gevolgen handhaaft. Er zijn echter nog meerdere bedenkingen, ter verduide lijking waarvan hieronder een overzicht voorafgaat van het netto salaris, dat in de verschillende gevallen zal worden genoten. Hierbij is er van uitgegaan, dat de heeren Eikerbout en Bergers beiden een bedrag van 700. van de korting wenschen vrij te stellen. Omschrijving. 2000. 3000.— Toestand na 1 Mei '32 (korting 4.4 700.— vrij) pensioenpremie 81 Toestand ingevolge voorstel van B. en W. aan G. O. allen 8| pensioenpremie Voorstel Eikerbout 700- 5 korting. 31% pensioenpremie 8f% vrij) Voorstel Bergers 700.vrij) 6 korting; allen 3| pensioenpremie. 6.4 11.4 11.4 9.65 14.65 10.3 1.872- 1.772, 1.772.— 1.807. 1.707. 1.794 6.9 11.9 11.9 10.73 15.73 11.5 Uit dit overzicht blijkt, dat in het voorstel-Bergers sommige groepen van ambtenaren in salaris vooruitgaan, hetgeen in de tegenwoordige tijden in het geheel niet is te verdedigen, en bovendien in hooge mate onbillijk is tegen over hen, die een vermindering moeten ondergaan. Het voorstel-Elkerbout treft het meest de minstdraagkrachtigen onder de categorie ambtenaren, die thans reeds het maximum- verhaal betalen. Terwijl een ambtenaar met een bruto salaris van ƒ2000.ingevolge ons voorstel voortaan netto 1772. ontvangt, wordt dit bedrag in de regeling-Elkerbout 1707. Doch niet slechts voor deze groepen van het gemeente- personeel is het voorstel-Elkerbout onvoordeeligerhet treft en dit geldt eveneens het denkbeeld-Bergers bovendien een grooteren kring van de lager bezoldigden, dan bij ons voorstel het geval zal zijn. Immers, gaat men een korting invoeren, gelijk beide heeren wenschen, dan zullen, wil men consequent zijn, daaronder ook de arbeidscontrac tanten moeten vallen, terwijl uit ons voorstel voortvloeit, dat dezen vrij blijven. Moeten de beide denkbeelden reeds op grond van deze bezwaren onaannemelijk geacht worden, ook moet worden gewezen op den uit administratief oogpunt zeer ongewenschten toestand, welke ontstaat, wanneer naast de bestaande korting nog een nieuwe korting in het leven wordt geroepen, bovenal, wanneer het in de bedoeling van de heeren Eikerbout en Bergers mocht liggen, om de eerste 700.niet vrij te laten. Men geve er zich rekenschap van, dat alsdan zouden gelden: een korting van 4.4% met een aftrek van ƒ700. een korting van 3J of 4% zonder aftrek; verhaal voor eigen pensioen 3%; idem voor weduwen- en weezenpensioen en wat dit laatste aangaat, in het geval-Elkerbout bovendien nog voor een aparte groep 5|%. Daartegenover stelle men de administratief eenvoudige regeling van ons College. Handhaven wij derhalve ons voorstel, wel achten wij termen aanwezig, ter tegemoetkoming van de groote gezinnen, de kindertoeslagregeling te verruimen, door dezen toeslag ad 52.per jaar en per kind, die thans aanvangt bij het 4e kind, reeds bij het 3e kind te doen aanvangen. Deze 2.793, 2.643, 2.643.— 2 678, 2.528, 2.655 7.1 10.1 10.1 11.4 14.4 12.25 4.645, 4.495, 4.495. 6000.— 7.15 9.65 9.65 11.56 14.06 12.45 5.571, 5.421, 5.421.— 5.306, 5.156, 5.253, wijziging werd, tegelijk met en als aanhangsel van de ver hooging van het pensioenverhaal, als oorspronkelijke ge dachte van den heer Eikerbout door het betrokken lid van ons College reeds in het Georganiseerd Overleg ter sprake gebracht. In de Commissie van overleg voor de agenten van politie kon dit denkbeeld een meerderheid verwerven, doch in de Algemeene Ambtenaren- en Werklieden-Commissie vond het geen algemeéne instemming. De kosten van dezen maatregel worden over een geheel jaar geraamd op 14.000. derhalve over het tijdvak van 1 April—31 December 1933 op 10.500.Dit bedrag kan worden gevonden door thans op de begrooting te brengen de ten bate van de gemeente komende verhoogde korting op de salarissen van het per soneel bij het hooger en middelbaar onderwijs en van personeel bij het lager onderwijs, in verband met de wijziging van de korting op de salarissen der rijksambtenaren (zie ons voorstel Ingek. Stukken No. 27 van dit jaar). Deze bate kan voor het jaar 1933 worden gesteld op ƒ14.000.Het overschot van 3.500.kan aan den post voor onvoorziene uitgaven worden toegevoegd. Het bovenstaande is tevens te beschouwen als praeadvies op het adres van de afdeeling Leiden van den Algemeenen Bond van Politie-Personeel in Nederland, om aan het jongere politie-personeel, dat na 1 Mei 1924 is aangesteld, een toe lage te verstrekken van 5 van hun weekloon, welk percen tage dus overeenkomt met dat, hetwelk deze agenten thans meer aan pensioensbijdragen betalen dan de vóór 1 Juni 1924 aangestelden. Afgezien van de vraag of er aanleiding zou hebben kunnen bestaan, aan dit verzoek gevolg te geven, zoo kan, nu door ons wordt voorgesteld over te gaan tot gelijkmaking van het pensioenverhaal, het adres verder buiten beschouwing worden gelaten. Wij blijven echter bereid de herziening van de salarissen van het politie personeel nader onder oogen te zien, zoodra de tijdsomstan digheden zulks toelaten. Onder verwijzing naar de in de Leeskamer ter visie liggende stukken, geven wij Uwe Ver gadering alsnu in overweging te besluiten: ö2 /o 4.430, 4.280, 4.387.—

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 16