MAANDAG 28 NOVEMBER 1932.
409
Benoeming hoofd o. 1. school Vrouwenkerkstoeg
(Vos e.a.)
Spreker hoopt, dat de autoriteiten, wanneer ze weer de
gelegenheid krijgen een of enkelen van de Leidsche onder
wijzers te bevorderen, de door hem gemaakte opmerkingen
ernstig zullen overwegen en zich die gelegenheid niet meer
zullen laten ontglippen.
De heer Manders kan zich voor een groot deel aansluiten
bij de woorden van den heer Vos. De vorige Colleges van
Burgemeester en Wethouders hebben een beleid gevoerd,
waarbij de beste onderwijskrachten naar Leiden zijn ge
haald, en indien nu geen enkele dier krachten voldoet aan
de eischen om benoemd te worden tot hoofd van een school,
kan dat een smet werpen op het beleid van de vorige
Colleges, maar die smet is, naar spreker meent, onverdiend.
Indertijd heeft men werkelijk zijn uiterste best gedaan
om de beste krachten voor het onderwijs hier te krijgen.
Nu wil spreker de sollicitanten niet in bespreking brengen
en geen namen noemen; maar op de voordracht prijkt er
een, welke onder No. 8 van den staat van sollicitanten
voorkomt en in zijn adres aan het College de woorden „der
Raad" en „Zuidercingel" gebruikt; dit getuigt toch voor
een toekomstig schoolhoofd van bijzonder groote slordigheid.
Dit klopt niet met wat van dien sollicitant door het Col
lege gezegd wordt. Genoeg Leidsche onderwijzers komen
voor een benoeming tot hoofd in aanmerking. No. 14 van
genoemden staat lijkt spreker een uitstekende kracht toe,
die zeer gunstig afsteekt bij de voorgedragenen. Men moet
er rekening mee houden, dat er voldoende Leidsche onder
wijzers zijn, die voor benoeming tot schoolhoofd in aan
merking komen. Spreker geeft in overweging om niet het
reeds zijn van onderwijzer aan een Leidsche school als een
nadeel te doen gelden bij sollicitatie naar het hoofdschap;
daaraan moet juist een zekere voorkeur ontleend kunnen
worden.
De heer Bosman acht het in het geheel niet juist, dat de
Leidsche onderwijzers bij benoeming tot hoofd een zekere
voorkeur zouden genieten, zooals de vorige sprekers dat
willen. Voor schoolhoofden acht spreker het beter, dat zij
ook reeds als zoodanig opgetreden zijn in een andere plaats
in de aanhangige voordracht ziet spreker dan ook geen
beleediging voor de Leidsche onderwijzers; zij, die nog eens
op andere plaatsen geweest zijn. hebben voor hun vorming
meer gedaan dan iemand, die altijd hier gebleven is. Van
de sollicitanten moet alleen voorgedragen en gekozen wor
den hij, die naar het oordeel van hen, die daarover moeten
oordeelen, het meest geschikt is, onverschillig of hij uit
Leiden komt dan wel uit een andere plaats. Die volgens
de heeren Vos en Manders vanzelf sprekende voorkeur voor
de Leidsche onderwijzers acht spreker niet juist.
De heer Groeneveld sluit zich aan bij de heeren Vos en
Manders en heeft ook met verwondering van deze voordracht
kennis genomen, hoewel die verwondering misschien misplaatst
is, omdat het hier herhaaldelijk is voorgekomen, dit
schijnt een principe van het College te zijn dat men
speciaal onderwijzers uit andere plaatsen benoemt. In Leiden
schijnen bepaald alleen ongeschikte onderwijzers te zijn. De
heer Vos hoopt nu wel, dat het College een volgenden keer
de Leidsche onderwijzers in de gelegenheid zal stellen om
promotie te maken, maar spreker, door de ervaring geleerd,
vreest, dat die hoop ijdel is en dat het een volgenden keer
weer precies zoo zal zijn. Het is spreker ten eenenmale
onbegrijpelijk, waarom men hier altijd vreemdelingen moet
halen; men heeft hier toch een zeer groot onderwijzerscorps.
Spreker heeft geen bezwaar tegen de voorgedragenen per
soonlijk; daarom gaat het niet, maar spreker ziet niet in,
waarom onder het groote onderwijzers-corps te Leiden geen
geschikt hoofd is te vinden.
Het staat voor hem vast, dat verschillende Leidsche
onderwijzers de geschiktheid daarvoor wel bezitten. Als dat
het geval niet is, dan zijn bij vroegere benoemingen groote
vergissingen begaan en waren de voordrachten, welke de
Raad heeft gekregen voor de benoeming van onderwijzers,
onbetrouwbaar; als onder al die met zorg uitgezochte en op
advies van de daarvoor aangewezen instanties benoemde
personen er niet één is, geschikt voor schoolhoofd, is dat
heel erg. Spreker vraagt welk vertrouwen men dan in een
voordracht moet stellen. Hij heeft daartegen ernstig bezwaar.
In gewone tijden is het niet zoo heel erg, omdat er dan
geregeld uitwisseling van onderwijskrachten tusschen de ver
schillende gemeenten plaats heeft, maar dat is op dit oogen-
blik vrijwel stopgezet en waar er tegenwoordig onderwijzers
te Leiden op wachtgeld gesteld zijn of alsnog zullen worden,
is er geen reden vreemde onderwijzers hierheen te halen.
Spreker is het eens met hen, die hetgeen hier gebeurt,
Benoeming hoofd o. I. school Vrouwenkerksteeg
(Groeneveld e.a.)
als een beleediging voor het Leidsch onderwijzers-corps be
schouwen en hij is er volstrekt niet van overtuigd, dat deze
handelwijze goed is. Er is wel een onderzoek ingesteld naar
de sollicitanten in andere plaatsen, maar een dergelijk
onderzoek kan slechts vluchtig zijn, terwijl men omtrent de
onderwijzers, die te Leiden veel dienstjaren hebben, veel
meer weet en veel meer ervaring heeft. Volgens inlichtingen,
die spreker heeft ontvangen, zijn den laatsten tijd bij be
noemingen van hoofden van scholen, die uit andere plaatsen
kwamen, wel vergissingen begaan. Spreker kan met die
voordracht geen genoegen nemen, maar de Raad kan er
niet veel tegen doen. De wet verbiedt zelfs buiten de voor
dracht om een benoeming te doen. Nu kan spreker wel
voorstellen om deze voordracht naar Burgemeester en Wet
houders terug te sturen, maar de ervaring heeft geleerd, dat
Burgemeester en Wethouders dan in de volgende vergadering
weer met dezelfde voordracht komen en dan uiteindelijk
buiten den Raad om, tot een benoeming overgaan. Van
het College is in dit opzicht niet veel toegeeflijkheid te ver
wachten. Het is kort geleden gebeurd, dat hooge autoriteiten
er aan te pas moesten komen om het starre standpunt van
Burgemeester en Wethouders te breken, maar ditmaal zou
de Raad geen succes hebben. Willen Burgemeester en Wet
houders geen gevolg geven aan den aandrang, door een
groot aantal Raadsleden uitgeoefend, dan zullen spreker en
zijn partijgenooten aan deze benoeming niet kunnen mede
werken
De heer Koole doet opmerken, dat zich thans eenzelfde
geval voordoet als zich heeft afgespeeld in Maart 1929 naar
aanleiding van de vacatures, die er toen waren aan de
Medusastraat-school en aan de Paul Krugerstraat-school.
Spreker heeft toen aan den Wethouder de pertinente vraag
gesteld, of de hoofden van scholen, die benoemd waren in
1922, niet hadden voldaan, omdat men van den toen ge
troffen maatregel afweek. Het antwoord van den Wethouder
luidde: dat, wanneer er meer vacatures waren geweest,
waarschijnlijk ook Leidenaars op de voordracht zouden zijn
gekomen. Men zoekt het geheele land af om te zien of men
ook krachten kan vinden, die gelijk staan met de Leidsche.
Nog ergerlijker is, dat voor de vacature aan de school
Medusastraat B reeds een voordracht klaar ligt. Na de
overplaatsing van het hoofd der school Medusastraat naar
de school Driftstraat is toch een onderwijzer van die school
1 Va jaar lang waarnemend hoofd geweest; niemand heeft
bemerkt, dat er ook maar iets ontbrak aan het onderwijs
of aan de leiding. De Leidsche onderwijzers zijn hier jaren
lang gevestigd; het is voor hen uitgesloten naar het hoofd
schap in kleinere plaatsen te solliciteeren, ook omdat hun
kinderen hier onderwijs ontvangen; daarom moet het College
zijn houding veranderen en ook den onderwijzers hier, die
geregeld mede solliciteeren, gelegenheid geven om promotie
te maken. Men moet zich toch eens een keer verzetten
tegen dit aanprijzen van hoofden, zooals in deze voordracht
b.v. geschiedt met den heer Riks, van wien gezegd is, dat
hij zoo'n goed hoofd is, omdat hij zoo goed kan omgaan
met die kinderen van de veenarbeiders. Dit is voor spreker
niet erg steekhoudend. Het Leidsche kind is over het alge
meen ook niet zoo erg zoetsappig en een onderwijzer, die
iets weet terecht te brengen, vooral van de kinderen op de
scholen MedüSastraat, Zuidsingel en Vrouwenkerkkoorsteeg,
moet heel wat in zijn mars hebben. Het staat te bezien, of
de heer Riks hier zal kunnen voldoen. Daarom zou spreker
het gewenscht hebben gevonden, een keuze te doen uit de
9 Leidsche sollicitanten. Wat zouden de snoepreisjes van
die commissie gekost hebbendit onderzoek heeft 3 maan
den geduurd vooral in dezen tijd, nu het College zoo
aandriugt op bezuiniging is dit het eerste punt om te be
zuinigen. Dit moet een spoorslag voor het College zijn om
eens te voldoen aan de wenschen van het Leidsche onder
wijspersoneel.
De heer Meijnen is het, zonder iets ten nadeele te willen
zeggen van de Leidsche onderwijzers, met den heer Bosman
eens, dat het zijn van onderwijzer hier toch niet moet geven
een voorsprong bij benoeming tot hoofd. Alle sollicitanten
zijn, naar de Wethouder spreker in een particulier gesprek
verzekerde, door dezelfde commissie onderzocht en wanneer
die commissie tot de conclusie gekomen is, dat de voor
gedragen sollicitanten het meest in aanmerking komen, dan
is er op dien grond niets tegen te zeggen om af te gaan
op deze voordracht. Bij het onderzoek is geen verschillende
maatstaf aangelegd.
Een factor van zeer groot belang acht spreker, dat het
hier niet geldt een benoeming tot klasseonderwijzer, maar
tot hoofd en dat men dus op de voordracht iemand plaatst,