MAANDAG 28 NOVEMBEE 1932. 437 Verordeningen Bewaarschoolonderwijs. (Bomijn e.a.) onderwijs zal worden gezorgd. Men zal zich eerst moeten afvragen binnen betrekkelijk korten tijd: wat is er te doen- Er is dus alle aanleiding om het voorstel aan te nemen. Nu zou de Eaad kunnen vragen: als ge die theorie volgt, waarom brengt ge dan deze verordening in behandeling en in stemming? In antwoord op die vraag zou spreker willen opmerken, dat men hier te doen heeft met een codificatie. De Wethouder van Onderwijs wordt bij de vervulling van zijn ambtelijke functie door de crisis wel op zeer hard vochtige wijze getroffen. Verschillende van zijn voorstellen ziet hij torpedeeren. Dat is voor hem zeer deprimeerend. Maar men begrijpt, dat aan den anderen kant de Wethouder van Onderwijs, die de principe-besluiten, welke de Eaad in 1931 heeft genomen, heeft voorbereid en die daarin be ginselen ziet vastgelegd, welke z. i. behartiging verdienen, omdat zij juist zijn, zegt: „wanneer ik een dergelijk principe besluit wil doen nemen, begrijp ik, dat het op het oogen- blik moet gebeuren en mag ik den Eaad vragen als be kroning van het werk, dat ik op het gebied van het bewaar schoolonderwijs heb gedaan, deze verordening aan te nemen." Ook al zal men de buitengewone noodzakelijkheid er van moeten erkennen, men zal niet tot de uitvoering van de verordening kunnen overgaan. Daarmede moet men wachten tot betere tijden zijn aangebroken. Het is echter mogelijk, dat de heer Tepe dan geen Wethouder van Onderwijs meer is en dus ook niet meer in staat is de laatste hand te leggen aan dit groote werk, dat hij met hart en ziel heeft verricht, waarbij hij veel heeft moeten presteeren om het tot stand te brengen. Het College is aan den anderen kant van meening, dat het niet aangaat de verordening zonder meer aan te nemen en pas bij de eerste de beste aanvrage van een school bestuur te zeggen: nu zullen wij nagaan, of wij de ver ordening ook in practijk kannen brengen. Het is juister en oprechter tegenover de geheele burgerij direct te verklaren: wij nemen de verordening nu aan, maar over de vraag, in hoeverre ons besluit gevolgen zal hebben, zullen wij ons nader hebben uit te spreken. De heer Tepe zegt, dat de bezwaren van den heer Wilmer grootendeels door den heer Eomijn op voortreffelijke wijze zijn weerlegd. Spreker heeft zich ook aanvankelijk op het standpunt gesteld, dat het niet noodig zou zijn in deze vergadering een uitspraak van den Eaad uit te lokken nopens de werking, die de aan te nemen verordening zal hebben ten opzichte van de verdere ontwikkeling van het bewaarschoolonderwijs. Met deze verordening aan te nemen, doet men inderdaad niets anders dan codificeeren de principe-besluiten, welke men in 1931 genomen heeft. De gedachte van de gelijk stelling, die daarin opgesloten ligt, zal volgens deze regelen in toepassing worden gebracht, tenzij straks bij de behan deling van de verschillende aanvragen en bij het stellen van de vraag door den Eaad: mogen wij verder gaan, met uit breiding te geven aan het bewaarschoolonderwijs met behulp van de gemeente, deze mocht meenen, dat dit, gegeven de moeilijke tijdsomstandigheden, niet het geval is. Nu is spreker het volmaakt met den heer Eomijn eens daarom werkt spreker aan dit voorstel namens het geheele College mede dat bij aanneming van deze verordening op het oogenblik men op grond daarvan reeds nu verwachtingen zou wekken, die straks misschien niet in vervulling kunnen gaan, omdat de financiën der gemeente dit onmogelijk maken misschien; daarom stelt het College nu voor, om na reeds, tegelijk met de verordening, vast te leggen, dat een mogelijkheid bestaat dat de gemeente straks een andere beslissing zal moeten nemen en liever de werking der verordening zal moeten op schorten ten aanzien van de nieuwe ontwikkeling der be waarscholen. Daarom acht spreker het verstandig, dat de Eaad thans hier een beslissing neemt als door het College wordt voorgesteld. Het nieuwe voorstel van het College beteekent niet, dat op het oogenblik besloten wordt, geen nieuwe scholen te bouwen en geen nieuwe subsidies te geven, maar alleen, dat op het oogenblik nog niemand aan de bestaande verordening het recht kan ontleenen om van het gemeente bestuur te eischen, zij het dan ook alleen als een moreel recht, toepassing van die verordening bij de verdere ont wikkeling van het bewaarschoolonderwijs. Bij de latere beslissing door den Eaad over de ingekomen aanvragen, staat hij dus voor deze vraag, of men nu onder deze moeilijke omstandigheden voor de gemeente wil vast houden aan den bouw van nieuwe openbare bewaarscholen en aan subsidie voor nieuw te bouwen bijzondere bewaar scholen. Wanneer de Eaad dit nieuwe voorstel van het College aanneemt, spreekt hij alleen uit, dat bij de behan- Verordeningen Bewaarschoolonderwijs. (Tepe e.a.) deling der verschillende aanvragen over die vraag zal worden beslist. Met andere woorden, thans wordt volstrekt niet be slist over invoering van een stopwetje, maar alleen te kennen gegeven, dat over al of niet aanneming van een stopwetje zal worden beslist, zoodra de concrete voorstellen inzake bewaarschoolquaesties, op het oogenblik nog aanhangig, be handeld zullen worden. Dat is de uitsluitende beteekenis van dit voorstel. De heer Wilmer acht het overbodig. In zekeren zin is dit misschien zoo; maar het is een veiligheidsmaatregel, die tegelijkertijd tegemoetkomt aan de bezwaren van den heer Eomijn, die gevoeld heeft, dat men misschien aan deze ver ordening rechten zou ontleenen en verwachtingen koesteren die misschien straks, gegeven de omstandigheden, niet in vervulling kunnen gaan. Wanneer men dit voorstel niet aannam, zou straks misschien het College en den Eaad het verwijt kunnen treffen, wanneer men straks zou besluiten om niets nieuws meer te doen: waarom hebt gij dit niet op de een of andere manier eerder doen weten. Dit is een veiligheidsmaatregel, anders niet. De heer Groeneveld gaat veel te ver, wanneer hij zegt, dat dit voorstel nu al inhoudt een stopwetje en dat hij dat niet kan overzien. Dit is volmaakt onjuist; hier is geen sprake van een besluit tot stopzetting; daarover zal nader beslist worden, en zoo spoedig mogelijk. Spreker heeft tot zijn genoegen gehoord, dat verscheidene leden verklaard hebben, dat zij er niet aan gedacht hebben, het College te verdenken, dat het opzettelijk een eenzijdige toepassing van het compromis had bewerkstelligd. Spreker heeft het in eerste instantie te zwak gezegd; hij zeide n.l.: het ligt in den aard van het compromis; maar hij wijst er thans op, dat het ook niet anders kon; het eene deel immers van het compromis moest worden uitgevoerd; dat was een Raadsbesluit, dat door het College toch uitgevoerd moest worden. Den heer Groeneveld antwoordt spreker, dat er voor hem in het geheel geen reden was om reeds eerder met een stopwetje te komenspreker geeft toe, dat in vroeger tijden hier aan de verdere ontwikkeling van het openbaar bewaarschoolonderwijs niet veel is gedaan door de vorige Colleges; pas dit College heeft die zaak ernstig onder oogen gezien. Echter mag men niet zeggenhet bijzonder onderwijs heeft zich toch wel zoo ontwikkeld. Spreker erkent dit, maar dit is grootendeels uit eigen kracht gebeurd, ook toen het subsidie zeer gering was. Yan 1920 tot 1932 is in totaal aan het openbaar bewaar schoolonderwijs door de gemeente ten koste gelegd 666.366. en aan het bijzonder f 399.914.Niettegenstaande het geringe subsidie hebben de bijzondere scholen zich toen op eigen initiatief en kracht zeer sterk ontwikkeld. De heer Verweij zegt, dat de cijfers van den Wethouder niets zeggen. Het bijzonder onderwijs heeft zich zoo sterk ontwikkeld wegens gebrek aan openbare scholen. De heer Tepe betwist dit ten sterkste. Uit deze cijfers blijkt toch wel, dat men niet mag redeneeren: op het oogen blik geeft gij door het compromis zooveel duizenden meer aan het bijzonder onderwijs dan aan het openbaar; daar tegenover stelt spreker dan, dat in de voorafgaande jaren een zeer minimaal bedrag werd uitgegeven voor het bijzonder in vergelijking met het openbaar onderwijs. Het bijzonder onderwijs is zoo sterk gegroeid, niettegenstaande het zoo magertjes door de gemeente gesubsidieerd werd. De heer Groeneveld zegt, dat de heer Eomijn voorstelt, nu direct een „stopwetje" in te voeren, terwijl de heer Tepe voorstelt De heer Romijn zegt, dat hij voorstelt geen kapitaals uitgaven te doen. De heer Groeneveld vraagt of het nu niet de bedoeling is, dit „stopwetje" even aan te houden, maar intusschen toch te stoppen. De heer Tepe zegt, dat dat toch moet gebeuren, of men het aanneemt of niet. De heer Groeneveld zegt, dat er eenig verschil is tusschen de amendementen-Eomijn en het voorstel van het College, maar het groote verschil ontgaat spreker, waar het resultaat hetzelfde zal zijn. De heer Romijn zegt, dat het voorstel van het College veel verder gaat. Sprekers amendementen bedoelen geen kapitaalsuitgaven te doen; doch laten het mogelijk om

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 31