436 MAANDAG 28 NOVEMBEB 1932. Verordeningen Bewaarschoolonderwijs. (de Reede e.a.) daarop niet zien, omdat het principe wordt erkend. Dit is voor spreker voldoende en daarom trekt hij gaarne zijn amendement in. Spreker is geheel met den heer Wilmer eens, dat een noodregeling op het oogenblik absoluut geen beteekenis heeft en zeker niet om die in te lasschen in een verordening, die is ingesteld op volkomen normale omstandigheden. Spreker zou ook niet willen, dat men te vlug was met de afwijzing van den bouw van bewaarscholen, maar wanneer de aan vragen komen, heeft de Baad de zaak volkomen in handen en kan hij alleen op grond daarvan reeds medewerking weigeren. Beter is het de zaak algemeen te bezien en het College zijn meening te doen uitspreken over de geheele materie. Aangezien het amendement van den heer de Beede is in getrokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer Vos heeft, evenmin als de heer Groeneveld, gezegd dat het compromis van 30 Maart 1931 opzettelijk niet juist zou zijn nagekomen. De Wethouder heeft echter erkend, dat dit inderdaad niet is gebeurdhet kon ten aanzien van het bijzonder onderwijs uitgevoerd worden, maar nog niet ten aanzien van het openbaar onderwijs. Toen het College nu zag, dat het compromis slechts gedeeltelijk zou kunnen worden uitge voerd, bestond er toen niet reden om te onderzoeken of dan niet op eenige wijze daaraan kon worden tegemoet gekomen1? De heer Groeneveld heeft niemand, ook den Wethouder niet, beschuldigd, dat hij opzettelijk het compromis eenzijdig heeft uitgevoerd; dat neemt echter niet weg, dat spreker het recht heeft dit feit te constateerenwie daarvan de schuld is, doet niet zooveel ter zake; het is nu eenmaal, dat sedert twee jaar het compromis is uitgevoerd ten voordeele van het bijzonder onderwijs, terwijl het openbaar onderwijs daarvan nog niets heeft genoten. Spreker sluit zich aan bij den heer Vos; was er absoluut niets aan te doen? Waarom heeft de Wethouder niet al eerder een „stopwetje" ten aanzien van de uitvoering van het compromis aangekondigd Dat was toch mogelijk geweest; die gang van zaken heeft den Wethouder toch niet overvallen. Spreker vindt het een vreemde manier van doen, om de amendementen op de artikelen, reeds bij de algemeene be schouwingen te behandelen, maar het is nu eenmaal gebeurd en de Voorzitter heeft het toegelaten. De amendementen-Bomijn vormen een stopwetje. Spreker acht het toch wel vreemd; hij veronderstelt, dat de heer Bomijn zal stemmen vóór art. 1, waarin staat: „In de ge meente Leiden wordt naar behoefte openbaar bewaarschool- onderwijs gegeven in een genoegzaam aantal scholen". Door de indiening van zijn amendementen heeft de heer Bomijn de stem, die hij zal uitbrengen voor artikel 1, te niet gedaan, want het stemmen voor art. 1 is onvereenigbaar met het indienen van die amendementen. De heer Bomijn heeft eigenlijk bedoeld een bevriezings maatregel voor te stellen en dat kan spreker allerminst bevredigen. De heer Bomijn zal moeten erkennen, dat de verhouding tusschen de bevolkingsgroepen in Leiden niet in overeenstemming is met de verhouding tusschen het aantal bijzondere en het aantal openbare bewaarscholen, ook niet, wanneer de school in de Kooi zal zijn gebouwd. De verkeerde verhouding tusschen die aantallen is ontstaan, doordat de gemeente Leiden zich jaren en jaren lang niets van het openbaar bewaarschoolonderwijs heeft aangetrokken, terwijl de bijzondere schoolbesturen dat wel hebben gedaan. Het gevolg daarvan is geweest, dat tal van kinderen op bijzondere bewaarscholen zijn, terwijl zij eigenlijk thuis- behooren op de openbare school. Tegen de* bevriezing van dien toestand heeft spreker ernstig bezwaar. De toestand zou anders zijn, wanneer de kinderen, die op de openbare bewaarschool thuisbehooren, ook in de gelegenheid waren geweest, daarheen te gaan. De heer Wilbrink vraagt, welke kinderen op de openbare bewaarschool thuisbehooren. De heer Groeneveld zegt, dat het de kinderen zijn van de voorstanders van het openbaar onderwijs. De heer Wilbrink vraagt, wie die voorstanders van het openbaar onderwijs zijn. Men kan niet zeggen: de sociaal democraten, want er zijn kinderen van sociaal-democratische ouders, die niet de openbare school bezoeken, hoewel daartoe voor hen wel de gelegenheid bestaat. Verordeningen Bewaarschoolonderwijs. (Groeneveld e.a.) De heer Groeneveld merkt op, dat er ook wel een christe- telijk historisch hoofd van een openbare school is. Die dingen staan precies tegenover elkaar. De heer Wilbrink meent, dat die dingen niet tegenover elkaar staan. De heer Goslinga merkt op, dat de scheidingslijn niet zoo precies is aan te geven. De heer Groeneveld zegt, dat er misschien ook christelijk- historische ouders zijn, die hun kinderen naar de openbare bewaarschool sturen, maar voor hen is de keuze veel grooter. Voor zoover spreker het heeft kunnen volgen, heeft het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dat ter vervanging van de amendementen van den heer Bomijn is ingediend, dezelfde strekking als die amendementen. Spreker weet niet of de Wethouder dit direct in deze vergadering in be handeling wil brengen. De heer Tepe zegt, dat het voorstel van het College geen stopzetting inhoudt. De heer Groeneveld zegt, dat de Baad een dergelijk in grijpend voorstel niet onder oogen heeft gehad; dat de Wethouder het hier even voorleest, maakt de raadsleden niet veel wijzer; spreker heeft het nog niet begrepen. Spreker heeft er bezwaar tegen, dat dit voorstel rouwelings hier in de vergadering wordt geworpen; hij wil het eerst wel eens voor zich zien. Voorzoover hij het heeft begrepen, leidt het tot hetzelfde resultaat als de amendementen-Bomijn. Het amendement-de Beede had spreker aanvankelijk niet begrepen; spreker dacht, dat het bedoelde intrekking van het Baadsbesluit van 1931 en den datum van ingang van de subsidie-verleening te veranderen van 1931 in 1933. Zoo staat het er toch ook. Daartegen zou spreker geen bezwaar hebben, maar het is onmogelijk een eenmaal toe gekend en opgestreken subsidie met terugwerkende kracht in te trekken. Dat zou een precedent scheppen, waar spreker niet voor zou zijn. Tegen hetgeen de Wethouder heeft gezegd, heeft spreker overigens niet zooveel bezwaar. De heer Bomijn kan met den heer Wilmer accoord gaan, dat deze wijze van besluiten theoretisch nieuw is, maar dat ligt aan de zeer bijzondere omstandigheden van dit speciale voorstel, dat een codificatie is van het besluit van 1931; hier wordt vastgelegd, wat de Baad in 1931 heeft gedaan. In dit tijdsverloop is echter veel gebeurd; er is een crisis ontstaan, die haar invloed ook doet gelden op de gemeente- financiën en nu is het uiteraard onder deze zeer bijzondere omstandigheden toch wel goed om zich af te vragen, of die omstandigheden niet van invloed zijn op het besluit van 1931. Nu bedoelt het nieuwe voorstel van het College, gelegen heid te geven, zich over die gevolgen te beraden, van alle kanten te bezien en alsnog zich af te vragen, of het gewenscht is dat besluit van 1931 ook onveranderd en onverminderd uit te voeren. Echter zou spreker niet gaarne de opmerking van den heer Wilmer onderschrijven, dat het voorstel van het College practisch overbodig is; wanneer men hier een verordening aanneemt, blijft die niet hier binnenskamers, maar geldt die voor de geheele gemeente; dan worden verwachtingen opge wekt, op grond waarvan aanspraken tegenover de gemeente kunnen worden ingediend. N"a aanneming van deze ver ordening zou een schoolbestuur volkomen terecht aan een architect opdracht kunnen geven om plannen te ontwerpen voor een nieuwe bewaarschool. Nu zegt de heer Wilmer, dat dit ook kan, wanneer het nieuwe voorstel van het College aangenomen wordt, maar dan kan men niet meer zeggen: „gij hebt een verordening aangenomen, die bij ons ver wachtingen heeft opgewekt." De Baad spreekt door het aan nemen van het voorstel van het College zeer duidelijk uit: „hoe wij die verordening zullen uitvoeren, is nog de vraag; wij zullen ons er nader over beraden en uitspreken, in hoe verre wij de verordening uitvoeren." Dat is de groote be teekenis van het voorstel, waarom het ook allerminst over bodig is. Spreker kan dit illustreeren met het voorbeeld van den heer Groeneveld, die, hoewel hij de discussies heeft mede gemaakt, zelfs nu nog zegt: wanneer ge artikel 1 aanneemt, hebt ge te zorgen voor voldoende openbaar bewaarschool onderwijs. Ten einde een uitbreiding van die opvatting te voorkomen, wordt nu voorgesteld uitdrukkelijk te verklaren, dat al neemt de raad de verordening aan, dit niet insluit, dat thans reeds voor voldoende openbaar bewaarschool-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 30