MAANDAG 28 NOVEMBER 1932.
433
Verordeningen Bewaarschoolonderwijs,
(Voorzitter e.a.)
„Art. 22.
„Tot den in Art. 19 van de Verordening, regelende het
„openbaar bewaarschoolonderwijs, bedoelden datum blijft
„het bepaalde bij Art. 10 sub c en d, Art. 13, Art. 14 en
Art. 15 buiten toepassing".
b. voor „Art. 22" wordt gelezen: „Art. 23".",
het amendement van den heer de Reede, luidende:
„Wordt voorgesteld in art. 22, le lid van de Verordening,
regelende de voorwaarden, waaronder ten behoeve van bij
zondere bewaarscholen subsidie uit de gemeentekas wordt
verleend het jaartal 1931 te vervangen door 1933.",
en de amendementen van den heer Vos, luidende:
„Aan de Raad der Gemeente Leiden stelt ondergetekende
voor:
In de Verordening, regelende het openbaar bewaarschool-
onderwijs in de gemeente Leiden:
in art. 4 al. 1. het woord negen te vervangen door acht,
in art. 4 al. 2. het woord negen te vervangen door acht,
en in plaats van en drie tot de overige meerderjarige
inwoners der gemeente" te lezen:en twee tot de overige
meerderjarige inwoners der gemeente, van welke twee één
moet bchooren tot de voorstanders van openbaar en één tot
de voorstanders van bijzonder onderwijs,
in art. 4. al. 4 het woord drie te vervangen door vier.
in art. 4 al. 6. het woord drie te vervangen door twee.
aan art. 4. al. 5 toe te voegen: „indien zij nog voldoen
aan de vereischten, genoemd in al. 2 van dit art.
in art. 11, al. 1. het getal 1.000.te vervangen door
1.200.en het woord vijf door drie.
in art. 11, al. 3 te vervangen door:
„Indien een onderwijzeres optreedt ter vervanging van het
hoofd der school, wordt zij gedurende dien tijd beloond naar
de jaarwedde van het te vervangen schoolhoofd."
in art. 12. het getal 1.000.te vervangen door 1.200. -
De heer Groeneveld is zeer ontevreden over den gang van
zaken bij de uitvoering van het in dezen getroffen compromis.
In 1931 is hier een beginselbesluit aangenomen; het bewaar
schoolonderwijs is hier zeer onevenredig verdeeld3 openbare
en 11 bijzondere bewaarscholen. De sociaal-democraten zijn
toen met het voorstel meegegaan, dat strekte om het aantal
openbare bewaarscholen te vergrooten en aan de bijzondere
bewaarscholen een hooger subsidie te geven, evenwel niet
van harte, maar omdat het een compromis was, waaraan
eenerzijds voor het bijzonder, maar anderzijds ook voor het
openbaar bewaarschoolonderwijs voordeelen waren verbonden.
In de practijk is echter tot nu toe alleen maar de eene helft
van het compromis uitgevoerd; vanaf 1931 is aan de bij
zondere bewaarscholen een hooger subsidie gegeven, terwijl
tot op heden voor het openbaar bewaarschoolonderwijs nog
niets gedaan is. Wel is men bezig aan den bouw van een
openbare bewaarschool in de Kooi, maar die is nog lang
niet klaar. Dit komt dus hierop neer, dat de eene helft van
het compromis ruim 2 jaar vroeger wordt uitgevoerd dan
het andere. Over dezen gang van zaken is spreker zeer
ontevreden.
De heer de Reede zegt, dat de indertijd door den Raad
aanvaarde voorstellen althans op één punt van eenigszins
andere strekking zijn dan deze. Men zou kunnen spreken
van een systeem-verandering. Eerst werd het subsidie-bedrag
aangegeven per leerling; daarvoor is nu in de plaats gesteld
een vergoeding van de exploitatie-kosten. Spreker kan zich
met dat stelsel op zichzelf wel vereenigen; dat is ook het
stelsel der lageronderwijswet. Spreker acht het evenwel niet
gewenscht, om, waar eenmaal een systeem is vastgelegd,
daarop thans terug te komen met terugwerkende kracht voor
ongeveer twee jaar; daarom heeft spreker een amendement
ingediend om deze verordening in werking te doen treden
op 1 Januari 1933.
Het is in elk geval noodzakelijk vast te leggen, dat voor
de jaren 1931 en 1932 niet zal worden teruggekomen op de
besluiten, die de Raad genomen heeft, aangezien daaraan
een risico vastzit, zoowel voor de gemeente als voor de
schoolbesturen, dat spreker niet wenschelijk acht.
Wat het amendement van den heer Romijn betreft, om als
het ware een stopwetje aan te nemen, dat zoowel ten op
zichte van de openbare als van de bijzondere bewaarscholen
geldt, acht spreker het absoluut onjuist en ook juridisch
niet zuiver om een dergelijke bepaling in een volkomen
normale verordening in te lasschen. Men moet uitgaan van
het standpunt, dat de verordening een regeling is voor alles,
wat op het bewaarschoolonderwijs in gewone tijden betrek
king heeft.
Spreker staat niet afwijzend tegenover de gedachte om
Verordeningen Bewaarschoolonderwijs.
(de Reede e.a.)
den bouw voorloopig stop te zetten, maar die zaak zal
afzonderlijk onder de oogen moeten worden gezien. Spreker
zou daarover gaarne een nader praeadvies van Burgemeester
en Wethouders ontvangen.
Spreker kan zich derhalve niet vereenigen met het amen
dement van den heer Romijn om in de verordening een bepaling
omtrent het stopzetten van den bouw van bewaarscholen
op te nemen.
De heer Wilmer sluit zich volkomen aan bij het betoog
van den heer de Reede. Wanneer het den In er Romijn er
om te doen is den eersten tijd geen openbare en geen
bijzondere bewaarscholen te bouwen, is het niet, omdat hij
geen voorstander van den bouw van openbare of bijzondere
bewaarscholen is, maar wel omdat z.i. de fiuancieele toestand
van de gemeente zulks niet toelaat.
Het komt spreker eenigszins vreemd voor, dat een dergelijk
voorstel komt van den heer Romijn, den Wethouder van
Sociale Zaken, al heeft deze ook het volste recht het in te
dienen. Wanneer de financieele toestand van de gemeente
zoodanig is, dat bijzondere maatregelen moeten genomen
worden, had spreker een dergelijk voorstel eerder verwacht
van het College van Burgemeester en Wethouders in zijn
geheel of van den Wethouder van Financiën. Het is nu
eenigszins vreemd, dat een ander lid van het College een
soort saneeringsvoorstel indient voor de gemeentefin an ciën
en zegt, dat de gemeentefinanciën voorloopig de inwerking
treding van deze verordening niet toestaan.
Spreker is het met den heer de Reede eens, dat, wanneer men
geen bewaarscholen meer wil bouwen, daartoe te zijner tijd
een afzonderlijk Raadsbesluit genomen moet worden. Spreker
zegt niet, dat hij er voor is. Aangetoond zal moeten worden,
dat de gemeentefinanciën den bouw op het oogenblik niet
toelaten en ook, dat de bezuiniging op de uitgaven voor de
gemeente juist op dit punt moet plaats hebben en niet
ergens anders. Dat staat geheel los van de verordening, die
de Raad op het oogenblik heeft te behandelen
De heer Vos sluit zich geheel aan bij den heer Groene
veld. Spreker zal de verdediging van de amendementen-
Romijn afwachten, alvorens daarover te spreken.
De heer de Reede heeft het besluit van 30 Maart 1931
niet goed gelezen; hij beroept zich op een tusschenzinnetj
dat geen vastheid geeft. Op 30 Maart 1931 is besloten, het
bewaarschoolonderwijs te subsidieeren op den voet van ge
lijkstelling, strekkende dat subsidie ter vervanging van het
toen geldendedaartusschen in stond als verklaringhetgeen
zal neerkomen op 50.per leerling en per jaar. Dat
beteekent niet, dat het subsidie zal bedragen 50.per
leerling en per jaar, maar dat de Raad bij zijn besluit
verwachtte, dat het ongeveer 50.per leerling zou zijn.
De heer de Reede heeft daarop zijn amendement gebouwd
en daardoor is de vaste grond daaraan ontnomen.
De heer Romijn zegt, dat het niet erg vriendelijk voor
hem klinkt, dat reeds twee sprekers te kennen hebben gegeven,
niet van plan te zijn vóór sprekers amendementen te stem
men, op argumenten intusschen, die spreker ten deele wel
onderschrijft. Men heeft eenige ervaring met de lageronder
wijswet; men weet op welke kosten dit een gemeente kan
brengen en welke consequenties dat met zich brengt. In het
College heeft spreker bij de behandeling van bewaarschool-
zaken herhaaldelijk medegedeeld gaarne te willen medewer
ken aan de verdere uitvoering van het raadsbesluit van
1931, mits hij er verzekerd van was, dal tusschen openbaar
en bijzonder onderwijs een soort godsvrede gesloten zou
worden, ten einde er met het oog op den prccairen toestand
van de gemeentefinanciën in elk geval zeker van te zijn,
dat de gemeente in den komenden tijd niet zou worden
gesteld voor consequenties, ten aanzien van het bewaar
schoolonderwijs, die voor de gemeente ruïneus zouden wor
den. Het College heeft echter geen aanleiding gevonden om
die zaak uit dat. oogpunt nog eens goed te bezien en daar-
qver een beslissing te nemen Toen van het College een
praeadvies uitging, behelzende de uitvoering, de codificatie,
van het toen genomen Raadsbesluit, meende spreker, dat het
op zijn weg lag om met zijn amendementen speciaal dit punt
aan de orde te stellen. Spreker achtte zich daartoe ver
plicht, omdat men rekening dient te houden met den
financieelen toestand der gemeente. Spreker wil niet verder
gaan. Hij heeft zichzelf voor oogen gehouden, dat het niet
op zijn weg lag als lid van het College om hier ter sprake
te brengen de vraag, of niet de tijd gekomen is, om op het
bewaarschoolonderwijs te bezuinigen of om voorstellen te
doen, die zouden indruischen tegen de in 1931 hier ten
aanzien van het bewaarschoolonderwijs aanvaarde pacificatie