426
MAANDAG 28 NOVEMBER 1932.
Verordening Winkelsluiting.
(Donders e.a.)
palingen toch is hier een zekere gewoonte gegroeid en spreker
achtte het gewenscht om, nu men voor een geheel nieuwe rege
ling komt te staan, zich voorshands zooveel mogelijk aan
den bestaanden toestand aan te passen, ten einde den
overgangstijd, want anders beschouwt spreker het niet, zoo
soepel mogelijk te maken. Wat niet wegnam, dat bij spreker
toch aanstonds een zekere twijfel is gerezen, of het juridisch
wel mogelijk zou zijn die aanpassing in de verordening door
te voeren. Van de algemeene rijkswet toch kan men alleen af
wijken op grond van art. 9, eerste lid, dat spreekt van bijzondere
omstandigheden, waarvan de heer Beekenkamp de beteekenis
op juiste wijze uiteengezet heeft. Die bijzondere omstan
digheden vormen in het systeem der wet inderdaad uit
zonderingsgevallen. De vooropgezette bedoeling van den
Minister was het scheppen van een uniforme regeling. Uniform
in tweeërlei opzicht; allereerst om de bestaande ongelijkheid
tusschen de verschillende gemeenten weg te nemen en ver
volgens om ongewenschte concurrentie van verschillende
groepen winkeliers in eenzelfde plaats te voorkomen. De
Minister heeft uitdrukkelijk de geheele regeling van de Winkel
sluiting aan zichzelf willen houden en duidelijk gezegd, dat
de gemeentelijke overheden niet in staat zijn om de door
hem beoogde uniformiteit tot stand te brengen; daarom
heeft hij zich ook niet willen aansluiten bij het z.g.n. stelsel
van minimum-eischen of andere verdedigde tusschenstelsels.
De rijkswetgever zou voortaan alleen bepalen welke regeling
nopens de winkelsluiting overal in den lande zou gelden en
alleen bij uitzondering zou de gemeentelijke wetgever mogen
ingrijpen, omdat anders wellicht een te strakke uniformiteit
zou optreden en een zekere mate van soepelheid bij de
invoering der nieuwe wet toch wel gewenscht was. Deze
geheele plaatselijke verordening is dus een uitzonderings
verordening, gegrond op art. 9, eerste lid der Winkel
sluitingswet. Nu heeft spreker in de Commissie voor de
Strafverordeningen al direct twijfel uitgesproken, of hier
inderdaad bijzondere omstandigheden in den zin van art. 9,
eerste lid van de rijkswet aanwezig waren en bij nadere
overweging meent spreker, dat dit, althans ten aanzien van
een aantal der in de verordening voorgestelde regelingen,
toch niet het geval is. Die bijzondere omstandigheid immers
wordt in de door spreker bedoelde gevallen uitsluitend
gezocht in een beroep op een reeds jarenlang bestaanden
toestand, op een reeds jarenlang leven onder een bepaald
recht, een recht volgens de bestaande verordening.
Spreker heeft er steeds aan getwijfeld of dat nu wel een
bijzondere omstandigheid is als waarvan art. 9, eerste lid
van de Winkelsluitingswet spreekt. Zoodoende zou men
immers met een beroep op het bestaande iedere plaatselijke
verordening kunnen laten voortleven, wat zeker in strijd is
met de bedoeling van de wet.
Ook blijkens de mededeeling van den heer Beeken
kamp erkent het Departement dit niet als een bijzondere
omstandigheid in den zin van art. 9 der Wet.
Spreker acht het bedenkelijk om, voor zoover de Raad geen
andere bijzondere omstandigheid kan aanvoeren, dit naar voren
te brengen en de bepalingen, uitsluitend hierop gegrond, tegen
beter weten in aan te nemen. Het geldt speciaal de bepalingen,
die betrekking hebben op de melkvoorziening, de bier-, limo
nade- en minera al waterf abrieken en de water-en-vuurneringen.
De eenige bijzondere omstandigheid daarvoor aangevoerd is,
dat de regeling vroeger zoo gegolden heeft.
Ten aanzien van de fruitwinkels, het venten van bloemen
op Zondag en het venten op 3 October, bestaan in Leiden
zeker bijzondere omstandigheden.
Spreker kan het echter niet anders zien dan dat met
betrekking tot de andere bepalingen een beroep wordt gedaan
op een bijzondere omstandigheid, die in wezen niet bestaat.
De twijfel, die aanvankelijk reeds tijdens de behandeling in
de Commissie voor de Strafverordeningen bij spreker bestond,
is sindsdien aangegroeid en zal in deze zitting mogelijk nog
grooter worden, zoodat het spreker moeilijk zou kunnen
vallen op bepaalde punten zijn stem aan het voorstel van
de Commissie voor de Strafverordeningen te geven.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorste)
van den heer Coster, luidende:
„Ondergeteekende heeft de eer, de Raad voor te stellen,
nu de Nieuwjaarsdag op Zondag valt, ontheffing te ver-
leenen van de Winkelsluitingswet voor de slijterijen om op
Zondag hunne zaken open te hebben en gebruik te maken
van artikel 9, 3de lid."
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt der
halve een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter zegt, dat het voorstel van den heer Coster
Verordening Winkelsluiting.
(Voorzitter.)
eigenlijk niet direct met de verordening te maken heeft,
aangezien het besluit, dat de heer Coster den Raad wil
doen nemen, alleen betrekking heeft op den a.s. Nieuwjaars
dag, zoodat de bepaling niet in de verordening dient te
worden opgenomen. Spreker stelt voor dit voorstel te be
handelen dadelijk na behandeling van het voorstel in zake
het sluitingsuur op 4 December a.s., dat de Commissie
voor de Strafverordeningen straks aan den Raad zal voor
stellen.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten.
De Voorzitter: Volgens den heer Coster is de opmerking
in het advies van de Commissie voor de Strafverordeningen,
dat de volledige vergunningen zouden uitsterven, onjuist.
Aangezien dit argument geen overwegende beteekenis neeft
en met de zaak zelf niet rechtstreeks heeft te maken, zal
spreker thans daarop niet verder ingaan.
De heer Coster heeft niet aannemelijk gemaakt, dat ten
aanzien van de slijterijen, die willens en wetens door den wet
gever onder de Winkelsluitingswet zijn gebracht, de door
hem bedoelde bijzondere omstandigheden zouden gelden.
Spreker kan die bijzondere omstandigheden niet zien en
althans niet in het feit, dat er in Leiden 7 en in gelijk
soortige gemeenten 30 slijterijen zijn.
De heer Beekenkamp, die een meer principieele bestrijding
van het voorstel van de Commissie voor de Strafverordening
heeft geleverd, acht het onjuist, dat de Commissie voor de
Strafverordeningen zich op het standpunt heeft gesteld, dat nu
de Winkelsluitingswet in werking is getreden, men den
toestand, zooals die hier is gegroeid; zooveel mogelijk moet
handhaven. Geenszins is getracht door deze verordening
weer den ouden toestand in het leven te roepen, want de
Winkelsluitingswet heeft een veel uitgebreider werking, die
volledig door de gemeente naar het oordeel der commissie
aanvaard behoort te worden; daarin is n.l. vastgelegd de
sluiting van alle winkels, op enkele uitzonderingen na. Daarop
wil men geenerlei uitzondering maken doch alleen de uitzonde
ringen, langzamerhand ontstaan, zooveel mogelijk in werking
terugbrengen. Deze winkelsluiting heeft een onderwerp van zeer
diepgaande onderhandeling en behandeling uitgemaakt zoowel
in den Raad al s met belanghebbendendaardoor zijn hier enkele
uitzonderingsbepalingen tot stand gekomen, die werkelijk
noodzakelijk zijn, zooals bij de bezorging van melk, bieren
limonade en ten aanzien van het geopend zijn van bepaalde
winkels op bepaalde uren. Dit is niet zoo maar toevallig aldus
geregeld; willens en wetens heeft men het voor Leiden zoo
geregeld. De belangen van deze personen zijn door den
Raad behartigd en kunnen, naar het oordeel der commissie,
gegeven de mogelijkheden, door den wetgever gelaten, ook
hier weer behartigd worden. Nu kan men er zeer lang over
vechten, of die bijzondere omstandigheden bijzonder genoeg
zijn; dat is niet zoo heel gemakkelijk uit te maken; men
kan er avonden lang over discussieeren, of het al of niet of
heel erg of heel weinig bijzonder is, maar men moet nu
maar eens afwachten, wat het Departement daarover zeggen
zal. Nu gaat de heer Beekenkamp, naar sprekers meening, te
ver; men moet toch maar niet zoo blindelings afgaan op wat
een der ambtenaren van het Departement gezegd heeft. Zeer
lichtvaardig gaat de heer Donders, die eenigszins een volte-
face gemaakt heeft en langzamerhand den grondslag, door
de commissie aanvaard, geheel schijnt los te laten, daarmede
mee, door te zeggenwanneer wij zeker weten, met den kop
tegen den muur te loopen door deze verordening vast te stellen,
dan moeten wij dat niet doen. De heer Donders aanvaardt het
argument van den heer Beekenkamp, dat een ambtenaar van
het Ministerie hem dit verteld heeft, als voldoende; spreker
staat op een ander standpunt. In alle gemeenten geeft de
Winkelsluitingswet aanleiding tot groote verwarring en tot uit
voerige beschouwingen, waarbij gezichtspunten en belangen
worden opgeworpen, waarvan men zich vroeger niet bewust
is geweest, maar afgescheiden daarvan acht spreker het
zeer nuttig, dat in den Raad eens aangetoond wordt, wat
het belang van de gemeentenaren meebrengt; voor het
Departement is het zeer nuttig en leerzaam, om eens uit
de discussies te leeren, welke die bijzondere omstandigheden
zijn; men kan die niet vanuit Den Haag decreteeren. Men
kan wel een regel opstellen, maar daarvoor moet men bij
zonder goed geïnformeerd zijn en de eenige informatie, die
mogelijk is, moet komen uit den koker der belanghebbenden;
die stemmen worden gehoord in den Gemeenteraad en
spreker acht het zeer nuttig en wenschelijk om, ook al is
er kans, dat men de goedkeuring niet krijgt, toch deze
verordening vast te stellen, nu het gemeentebestuur tot de