MAANDAG 28 NOVEMBER 1932. 425 Verordening Winkelsluiting. (Coster e.a.) voor de pogingen der winkeliers om die „negotie" te doen bloeien, geenszins is verminderd. Spreker zou hierbij willen opmerken, dat die „negotie" ook geldt voor den Zondag. De heer Beekenkamp betreurt het, dat hij het door den heer Coster verdedigde voorstel moet bestrijden, aangezien dit voorstel ongetwijfeld een sympathieke zijde heeft. Zelfs de fanatiekste drankbestrijder zal overheidsmaatregelen ten aanzien van den verkoop van sterken drank, waarbij onmiddellijk vrees voor ontduiking bestaat, niet kunnen steunen. De vrees voor ontduiking en de ten gevolge daarvan ontstaande oneerlijke concurrentie achtte spreker het meest sprekende argument in de rede van den heer Coster. Inderdaad is hier een mogelijkheid, wellicht zelfs een groote waarschijnlijkheid van ontduiking aanwezig en nu reeds verzoekt spreker den Burgemeester, als hoofd van de politie, zeer strenge contróle te laten uitoefenen, terwijl hij de hoop uitspreekt, dat de rechter dit euvel straks met de hoogst mogelijke geldboete zal straffen. Uit deze opmerkingen blijkt reeds, dat spreker bezwaren heeft tegen het voorstel-Coster, ondanks den schijn van billijkheid, dien het heeft. Evenals de Commissie voor de Strafverordeningen acht spreker de interpretatie, die de heer Coster van art. 9, lid 1, der Winkelsluitingswet geeft, onjuist. Spreker neemt hem deze wetsuitlegging niet kwalijk, maar zou hem willen herinneren aan het spreekwoord: Schoenmaker, houd u bij uw leest. De eerste vraag, die men heeft te stellen, is: wat wordt in art. 9, lid 1, bedoeld met „bijzondere omstandigheden"? Oorspronkelijk stond in de wet: „bijzondere omstandigheden van plaatselijken aard". De woorden „van plaatselijken aard" zijn geschrapt op aandrang van den Middenstandsraad, die meende, dat er omstandigheden mogelijk waren, voor meerdere plaatsen geldend. Toch is de eisch van het plaatse lijke in wezen blijven bestaan, gelijk ook de Minister in de Tweede Kamer betoogde. Het zuiver plaatselijke moet dus een der elementen van de bijzondere omstandigheden zijn, en dat ontbreekt hier. Over het geheele land zijn de slijterijen uitgesloten van den verkoop op Zondag. De heer Coster wil doen gelooven, dat het wel bijzonder is, omdat hier slechts 7 slijterijen de dupe zijn, tegenover een veel groo- ter aantal tapperijen-slijterijen, maar dat is de vraag niet. Het gaat erom, of de slijterijen in een ongunstiger positie komen door de Winkelsluitingswet dan de volledige vergunninghouders en dat ontkent spreker, want de laatsten mogen evenmin verkoopen als de slijters. „Theorie", zegt de heer Coster, „zij doen het toch". Dit is inderdaad te verwachten, maar dat is geen argument om de bijzondere omstandigheden aannemelijk te maken, omdat die clandestiene drankverkoop een verschijnsel zal zijn over het geheele land en allerminst een Leidsch verschijnsel; spreker verdenkt de Leidsche burgerij er tenminste niet van, dat zij zooveel meer in het geheim naar de flesch zal grijpen dan de overige Nederlanders. Dit vindt spreker dus geen argument. Dan zouden b.v. ook alle sigarenwinkels open moeten blijven, wegens den clan des tienen verkoop van sigaren en cigaretten in café's en bioscopen na 8 uur. Omtrent Tilburg is de heer Coster niet goed ingelicht. De Tilburgsche verordening, waarin een soortgelijke bepaling omtrent de slijterijen voorkwam, is juist niet goedgekeurd door de Kroon om die reden en gerenvoyeerd met verzoek een enquête te houden, waarvan het resultaat nog niet bekend is. Dit is dus evenmin een geslaagd argument voor het voorstel-Coster. De door den heer Coster gewenschte aanvulling zou zekor geen genade vinden bij de Kroon; daarin wordt spreker versterkt door de circulaire van Minister Verschuur van 20 Februari 1932, waarin deze stipuleert, dat niet al te spoedig een beroep op bijzondere omstandigheden aanvaard zal worden en dat voor elk bijzonder geval moet worden aan getoond, dat de grenzen der wet te eng of te ruim zijn in verband met de ter plaatse bestaande omstandigheden. Op juridische, maar ook op principieele gronden kan sprekers fractie haar stem hieraan niet geven, omdat zij zich sterk verzet tegen elke verruiming van de bepalingen der Winkelsluitingswet, die beoogt, de Zondagsrust direct of indirect te verstoren. Tegen de verordening zelf is sprekers hoofdbezwaar, dat de Commissie voor de Strafverordeningen is uitgegaan van de gedachte, dat zooveel mogelijk aansluiting moet worden gezocht bij de hier bestaande gewoonten en zich voorstelt, dat de vroegere verordening voor de Kroon voldoende motief zal zijn om aan te nemen, dat er grond is voor toepassing van art. 9 der wet. Spreker trekt de juistheid van deze Verordening Winkelsluiting. (Beekenkamp e.a.) opvatting in twijfel, die gevoed wordt door de voorgeschiedenis der wet. Reeds in 1909 is een ontwerp voorbereid door de Staatscommissie voor den handeldrijvenden en industrieelen middenstand, dat besproken is door de Vereeniging voor staathuishoudkunde en statistiek in 1911; dat ontwerp is lang blijven liggen; inmiddels waren reeds verschillende gemeentelijke wetgevers bezig met het maken van veror deningen op de winkelsluiting. De wenschelijkheid en nood zakelijkheid van een dergelijke regeling werden vrijwel algemeen gevoeld. Intusschen kleefde er toch een bezwaar aan die, ook onderling, verschillende gemeentelijke ver ordeningen. Het gevoel, dat het noodig was eenheid te brengen in de wetgeving op dit gebied, noopte de Regeering zelf de materie ter hand te nemen. Waar uit de Memorie van Toelichting duidelijk blijkt, dat de Regeering juist unificatie beoogt, ligt het voor de hand, dat zij haar goedkeuring niet zal hechten aan een gemeentelijke regeling, die er op gericht is, juist die eenheid te verbreken. Het feit, dat er vroeger een regeling was, die thans bij de belanghebbenden burgerrecht heeft verkregen en waaraan zij gewoon zijn geraakt, is nog geen bijzonderheid van plaatselijken aard. Waar zou men heen gaan, als elke ge meente zei: „ik heb een verordening gehad, die ons in de praktijk best is bevallen en heb nu verder maling aan de wet". De Kroon zal daaraan nimmer haar goedkeuring ver- leenen. Zij heeft immers reeds haar goedkeuring onthouden aan verordeningen, die afwijkingen van de wettelijke rege lingen behelsden. Het feit, dat vroeger in Leerdam de algeheele sluiting op Zondag had bestaan, werd door de Kroon niet aangemerkt als een bijzondere omstandigheid bij de beoordeeling van de nieuwe verordening dier gemeente, in welke verordening een soortgelijke bepaling was opgenomen. Uit dit eene voorbeeld blijkt reeds, welke houding de Kroon aanneemt in zake de toepasselijkheid van art. 9 der wet. Om echter absoluut zeker van zijn zaak te zijn, heeft spreker volledigheidshalve een paar dagen geleden op het Departement inlichtingen ingewonnen. Deze inlichtingen bleven geheel in de lijn van de door spreker thans ge citeerde jurisprudentie. Men heeft spreker het volgende medegedeeld. Bij de inwerkingtreding van de Winkelsluitingswet is men voor een geheel nieuwen toestand komen te staan. Met de voorheen bestaan hebbende regelingen is op 1 Mei 1932 afgerekend en de gemeentebesturen mogen slechts dan van de uitzonderlijke bevoegdheid in art. 9 gebruik maken, wanneer omstandigheden van plaatselijken aard zich voordoen. De verordeningen moeten in overeenstemming zijn met de wet. Met den vroeger bestaan hebbenden toestand wordt geen rekening gehouden, men beschouwt hem althans niet als een argument voor de goedkeuring. Op z'n hoogst kan dat een secondaire factor zijn, wanneer b.v. uit een enquête gebleken is, dat men prijs stelt op de bestendiging van de oude regeling, maar zelfs zoo'n enquête is geen absolute waarborg voor de goedkeuring. Uit een en ander is voor spreker komen vast te staan, dat de thans in behandeling zijnde verordening niet in de termen valt voor het verkrijgen van de vereischte goedkeuring. Spreker acht het beneden de standing van den Raad van Leiden om een verordening, waarvan men a priori kan aannemen, dat zij niet zal worden goedgekeurd, de Kroon ter goedkeuring aan te bieden. Spreker acht het niet gewenscht een amendement in te dienen, aangezien men dan onwillekeurig een onzuivere stemming zou krijgen. Spreker zou het het meest toejuichen, wanneer de Commissie voor de Strafverordeningen het standpunt, waarop zij zich aanvankelijk heeft geplaatst, prijs gaf. Doet zij dat niet, dan zal spreker elk artikel moeten toetsen aan hetgeen hij gezegd heeft en eventueel zijn stem onthouden aan de artikelen 1, 2, 4, 6, 7 en 8. Wanneer de Raad de verordening ongewijzigd aanneemt, zal spreker rustig de beslissing van de Kroon afwachten. Hij zal dit doen in het geloof, dat de Kroon haar goed keuring aan de artikelen niet zal geven. Dat geloof is niet alleen een vast vertrouwen, maar ook een zeker weten, omdat de Minister sprekers standpunt deelt. De heer Donders zegt, dat de heer Beekenkamp terecht op merkte, dat de Commissie voor de Strafverordeningen bij het ontwerpen van deze verordening is uitgegaan van het stand punt, dat het wenschelijk was, zich zooveel mogelijk te con- formeeren aan de bestaande verordening, zooals die hier jaren gegolden heeft; spreker heeft zich in de Commissie bij dat standpunt aangesloten. Door de jarenlange werking van die be-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 19