420 MAANDAG 28 NOVEMBER 1932. Adres van W. K. Bckooij in zake grondoverdracht. (Manders c.a.) is en dat het College weet, dat het een wijziging in zijn houding moet brengen. De Voorzitter herhaalt zijn vraag, of de heer Manders de uitdrukking, dat Burgemeester en Wethouders hem met een kluitje in het riet sturen, wil terugnemen. De heer Manders vraagt, of de Voorzitter deze uitdrukking beleedigend vindt, en antwoordt, bij bevestiging hiervan door den Voorzitter, dat, indien deze uitdrukking zoo erg belee digend is, hij dan die uitdrukking terugneemt. Spreker meent ten opzichte van de zaak-Bekooij voldoende te hebben aangegeven, dat het aan een ieder wel duidelijk moet zijn, dat hier steeds met de toepassing van de artikelen 1 en 2 der verordening verkeerd is gehandeld, en dat het er werkelijk zeer veel op heeft geleken, dat de gemeente Leiden in dezen een massa kleinere en grootere diefstallen, zij het dan ook onbewust, op haar geweten heeft. De heer Schüller zal niet over de uitvoering der bouw verordening spreken; daarover gaat het niet. De heer van Es heeft zich al bij het praeadvies van het College neer gelegd, zonder te weten, wat de Wethouder zou antwoorden op de gemaakte opmerkingen. De heer van Es zegt nu, dat te hebben gemotiveerd, maar hij kan even goed als spreker weten, dat deze zaak niet goed isdesondanks houdt hij toch weer het College de hand boven het hoofd en valt hij zijn eigen partijgenoot, die benadeeld is, af. De motieven van den heer van Es om met het praeadvies van Burgemeester en Wethouders mede te gaan, zijn dan ook geheel onjuist. De heer van Es zegt, dat het daarom niet gaat; de Raads leden zitten hier voor het gemeentebelang. De heer Schüller zegt, dat den heer van Es door Bekooij is medegedeeld, dat deze zaken verschillend worden behan deld. Ook spreker is dat bekend. Zoo heeft in een perceel aan den Morschweg een behoorlijke verbouwing plaats gehad, waarvoor volgens de verordening overdracht van grond moest plaats hebben, hetgeen het gemeentebestuur echter niet verlangd heeft. De inspecteur constateerde, dat die ver bouwing zonder bouwvergunning plaats hadmen heeft haar stopgezet, maar die man is even vroolijk daarmee doorge gaan; bij verbreeding van den Morschweg krijgt hij heel netjes 200.uitgekeerd voor zijn voortuin, dien hij voor heen volgens de verordening gratis had moeten afstaan. Zoo heeft ook op den hoek KorevaarstraatLevendaal een ver bouwing plaats gehad; er is een gat in den muur gebroken en daarin is een groot kozijn gezet; volgens de verordening had de eigenaar den Iepen hoek van dat pand moeten afstaan, maar die verbouwing heeft plaats gehad zonder dien afstand en zonder het maken van dezen Iepen hoek. Spreker heeft gezegd, dat de Wethouder den grond onder zijn voeten voelde wegzinken, omdat zijn verdediging zoo slap was en omdat hij op de door spreker genoemde feiten, ontleend aan de rapporten van beide directeuren, dus niet van spreker afkomstig, niet is ingegaan. Met geen woord heeft de Wethouder verdedigd, dat de bouw moet stopge zet zijn; daarvan is geen sprake; er is niet gebouwd. Alleen uit de aanteekening van 13 October, dat een inspecteur, die op den Zijlsingel voorbijreed, zag dat aan den achterkant een verbouwing plaats vond, beweert de Wethouder dit. De Wethouder vraagt nu, of men dat van den voorkant dan niet kan zien; als spreker op den Zijlsingel loopt, kan hij niet achter in den tuin zien, of er een verbouwing plaats heeft, ook niet als men omloopt. De Wethouder moet spreker maar eens aanwijzen hoe hij dat heeft kunneD zien; de Wethouder moest er echter onderuit en wist niet anders dan dit aan te wijzen. En dat noemt het College van Burgemeester en Wethouders nu zijn houding verdedigen tegenover Bekooij. Nu zegt de Wethouder, niet te begrijpen, dat Bekooij met een klacht komt en dat hij eerder dankbaar moest zijn, dat het gemeentebestuur hem geholpen heeft ten aanzien van de firma van Hoeken. Maar dat was zuiver het belang van het gemeentebestuur, want ook de gemeente had dat stukje grond niet kunnen krijgen; het was een strijd tusschen Bekooij en van Hoeken, hoewel kadastraal Bekooij eigenaar was. De gemeente had dien grond noodig, kon hem niet van Bekooij of van van Hoeken alleen krijgen; zij is toen gaan marchandeeren en heeft toen dien grond gekregen. Dit was dus alleen in het eigenbelang der gemeente en niet in dat van Bekooij. Deze zaak is ook in de commissie behandeld spreker is niet in de war, zooals de heer Splinter zegt; spreker heeft de notulen van de Commissie van Fabricage van 1928 af Adres van W. K. Bekooij in zake grondoverdracht. (Schüller e.a.) tot heden netjes in zijn archief bewaard; als het den heer Splinter onbekend is, zal spreker het netjes voorlezen. Daarmede moet men dus bij spreker niet komen. De kwitantie, waarover ook de heer Eikerbout sprak, heeft spreker vóór zich; het is duidelijk te zien, dat eerst in Januari met de werkzaamheden een aanvang is gemaakt. Als juist was, wat de Directeuren in hun rapporten schrijven, dat het werk vóór Januari is begonnen, dan waren zoowel de heer Bekooij als de aannemer Gijsman leugenaars, maar de bewijzen zijn aanwezig om het tegendeel te bewijzen. Wat den datum der bouwvergunning betreft, er is gezegd, dat de heer Bekooij dat stuk 14 dagen heeft laten liggen, maar ook dit is geen steekhoudend argument, want de datum, waarop de heer Bekooij de bouwvergunning ont vangen heeft, is 31 December. Als de Wethouder iets wil zeggen, moet hij de zaak eerst goed onderzoeken. De Wethouder zeide, dat hij zich aan de rapporten der directeuren moest houden. Bij wijze van interruptie heeft spreker toen opgemerkt, dat de heer Bekooij niet is gehoord. Het was de plicht van het College geweest dat wel te doen. In de vergadering van 10 October was er verschil van meening over de vraag wie gelijk had en nu had het College beide partijen moeten hooren. Er is alleen een opdracht gegeven aan de hoofdambtenaren, maar dezen moeten af gaan op de inlichtingen van hun ondergeschikten en als nu de inhoud der rapporten niet juist is, dan moet men in aanmerking nemen, dat die rapporten steunen op de inlich tingen der ondergeschikte ambtenaren. Spreker zal den hoofdambtenaren niet de schuld geven, maar, toen de rap porten uitkwamen, was het de plicht van Burgemeester en Wethouders geweest ook eens met den heer Bekooij te gaan praten. Neen, zeggen Burgemeester en Wethouders, wij houden ons aan de ambtelijke rapporten. Hierin ligt opgesloten, dat, hoe een rapport van een ambtenaar er ook uitziet, het door het College als juist wordt beschouwd, zonderde tegenpartij gehoord te hebben. De Wethouder beriep zich op het eerste adres van den heer Bekooij en zeide, dat spreker deskundig genoeg was om te weten, dat, als er van verbouwing wordt gesproken, dit werkelijk verbouwing is. De heer Bekooij is tuinman en hij heeft tegen spreker eD andere Raadsleden gezegd, dat hij meende te kunnen spreken van het begin van een ver bouwing, als een timmerman in zijn werkplaats bezig was. De Directeur sprak van den bewijslast, maar nu rust de bewijslast op het College. Dit zal hebben aan te toonen, dat er gebouwd is, voordat de vergunning was verleend en dat kan het niet met een onnoozel gezegde van den Wet houder, dat een inspecteur langs het huis liep en zag, dat er verbouwd werd. De verdediging van den Wethouder noemt spreker op niets lijkend. De feiten, door spreker genoemd, kan de heer Splinter niet ontkennen en weerleggen. De Wethouder heeft de vraag gesteld: waarom heeft de heer Bekooij zich niet twee jaren geleden beklaagd? Ieder een wordt geacht de Nederlandsche wetten te kennen, maar noch de Wethouder, noch spreker kent ze. Evenmin kennen de Raadsleden alle gemeentelijke verordeningen, ofschoon zij ze helpen maken; hoeveel te minder is dat het geval met iemand als de heer Bekooij, die nimmer met een ver ordening te maken heeft? Een verwijt aan een eenvoudig ingezetene, die niet precies weet, hoe de zaak aangepakt moet worden, is hier dus absoluut niet op zijn plaats. Daarom is spreker nog steeds van meening, dat in dit speciale geval de verordening niet uitgevoerd moet worden, na deze mededeelingen van den ambtenaar. Men weet, wat zich afgespeeld heeft in de dagen van den vorigen Directeur en daarna; als iemand een teeke- ningetje inleverde bij Bouw- en Woningtoezicht, werd het altijd afgekeurd, als het niet door de ambtenaren zelf ge maakt was. Dat is gelukkig nu afgeloopen. De Wethouder weet heel goed, welk oud-roest nog op dat bureau aanwezig is. In plaats van aan de opruiming daarvan mede te werken, dekt hij de onjuiste handeling van dezen ambtenaar door zelfs zonder Bekooij gehoord te hebben dezen te bestrijden met nietszeggende argumenten of er over te zwijgen. De heer van Es zal vóór het praeadvies van het College stemmen, omdat deze zaak op zich zelf feitelijk afgedaan is. Bekooij heeft indertijd eenmaal geteekend en nu komt hij met bezwaren, maar die handteekening ligt daar; hij wist, waarom het toen ging. Verder deelt hij in zijn adres zelf mede, al neemt hij dat nu terug, dat de verbouwing in vollen gang was, zoodat spreker aarzelt op die gegevens van hemzelf in te gaan. De heer Schüller verwijt spreker dat hij met dit praead vies zelfs meegaat, terwijl Bekooij een partijgenoot van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 14