MAANDAG 28 NOVEMBER 1932. 419 Adres van W. K. Bekooij in zake grondoverdracht. (Splinter e.a.) mogelijk licht op de zaak laten schijnen. De heer Schüller heeft zich afgevraagd: „hoe is het mogelijk, dat, terwijl op 11 October de bouw-aanvrage is ingekomen en zij op 14 October door Burgemeester en Wethouders is gesteld in handen van Bouw- en Woningtoezicht, op 13 October door een ambtenaar in zijn boekje wordt genoteerd: „Wordt hier gebouwd?" Toen op 13 October de betrokken ambtenaar langs den Zijlsingel ging, heeft hij gezien, dat in het huis van Bekooij iets gebeurde en toen heeft hij aangeteekend„Wordt hier gebouwd?", met de bedoeling te onderzoeken, als hij opzijn bureau kwam, of er een bouwplan was ingekomen. De heer Eikerbout noemt dat een zeer belangrijke ver klaring. De heer Schüller: Zonder dat er iets gebeurd is. De heer Splinter betwijfelt of wel juist is hetgeen de heer Schüller daar zegt, want als er aan dat perceel niets was gebeurd, dan zou de betrokken ambtenaar geen aanleiding gehad hebben de aanteekening te maken. Het is zeer goed mogelijk, dat, terwijl op 11 October het verzoek was ingekomen, op 13 October de betrokken ambte naar langs het huis reed en daar meende iets te bemerken. De heer Schüller: Wie is deze ambtenaar? De heer Splinter antwoordt den heer Schüller, dat hij het hem privé wel wil zegsren, maar niet in de openbare ver gadering. De heer Schüller wees er verder op, dat de bouwvergun ning, welke gedateerd was op 19 December, eerst is uitge reikt op 31 December. Dat is mogelijk. Een bouwvergunning moet worden afgehaald en er moeten leges voor worden be taald. Het is best mogelijk, dat Bekooij dat stuk niet direct heeft afgehaald. De heer Schüller doet opmerken, dat Bekooij op 31 Decem ber de bouwvergunning ontvangen heeft van Burgemeester en Wethouders, hoewel deze gedateerd was op 19 December. De heer Splinter antwoordt, dat het aan de zaak zelve niets afdoet of die vergunning 14 dagen vroeger of later is uitgereikt. Spreker komt nu tot den grond-afstand. Op de principieele kwestie betreffende de toepassing van de artikelen 1 en 2 der bouwverordening zal spreker niet ingaan. Volgens den heer Huurman moet er recht worden gedaan, maar er is geen onrecht geschied; er is alleen gehandeld op grond van artikel 1 der verordening. Of het over een groot st.uk grond dan wel over een klein stuk grond gaat, doet aan de zaak niets af. In die dagen stond de Raad altijd op het stand punt, dat genoemde artikelen moesten worden gehandhaafd. Een andere vraag is, of dit wel billijk is. Ook daarover is wel eens gesproken. Zooals de heeren weten, komt deze kwestie in behandeling bij de wijziging van de verordening, maar zoolang de verordening niet is herzien men heeft den tijd tot Augustus 1933 moet men aan de verordening vasthouden, ook al is in de Woningwet een wijziging ge bracht. Over het afstaan van den grond hebben al de heeren gesproken. Nu zeggen de heeren van Es en Manders, dat dit onder pressie gebeurd is en dat hij onder protest geteekend heeft. Spreker heeft met den betrokken ambtenaar zelf gesproken, en deze heeft hem verklaard, dat er absoluut geen pressie is uitgeoefend; er is alleen gezegd: volgens art. 1 der bouwverordening moet gij dezen grond afstaan, maar mis schien verleent het College van Burgemeester en Wethouders U daarvan ontheffing, omdat het een kleine verbouwing is; wilt U daarop niet wachten, sta dan den grond af, dan kan de vergunning onmiddellijk worden verleend. Bekooij heeft er toen de voorkeur aan gegeven den grond af te staan, en daardoor de afdoening van zijn verzoek te bespoedigen. Pressie is dus in geen geval uitgeoefend. Bekooij heeft zelf niet willen wachten op de beslissing van Burge meester en Wethouders, doch, hoewel gewezen op de moge lijkheid, dat ontheffing zou worden verleend, uit eigen beweging den grond overgedragen. Wanneer men meent, dat Bekooij onrechtmatig den grond heeft afgestaan, dan geldt dit voor honderden en dan gaat het niet over de zaak- Bekooij, maar over de zaak in het algemeen. Aangezien Bekooij den grond uit vrijen wil heeft overgedragen, was en is er geen reden voor hem om achteraf met bezwaren daartegen te komen. Adres van W. K. Bekooij in zake grondoverdracht. (Splinter e.a) Nu zegt de heer Huurman: hij mocht dien grond in ge bruik houden tegen 0.10 per M3. Dat is zoo, doch slechts tot wederopzegging, hetgeen in dit geval wilde zeggen: tot dat de grond noodig zou zijn voor verbreeding van den Zijlsingel. Ook is gezegd, dat Bekooij niet begonnen is vóór 12 Januari. Spreker heeft het zelf niet gezien en moet dus afgaan op de rapporten van zijn ambtenaren. Nu zegt Bekooij in zijn eerste adres: „toen de verbouwing in vollen gang was". De heer Schüller weet toch ook wel, dat, als er b.v. een kozijn wordt gemaakt, men niet kan zeggen, dat de verbouwing in vollen gang is. De heer Schüller zegt, dat Bekooij, die geen deskundige is, zich vergist kan hebben in een uitdrukking. De heer Splinter vraagt, of de heer Schüller dan dacht, dat Bekooij dit adres zelf opgesteld heeft; dat heeft hij door een ander laten doen. Spreker heeft rapporten van zijn ambtenaren en daar mag hij op af gaan Men kan van spreker niet verlangen, dat hij aan Bekooij gaat vragen, of nu wel waar is, wat in de rapporten staat. De heer Schüller zegt, dat de Wethouder den grond onder zijn voeten voelt wegzinken. De heer Splinter acht het belachelijk, dat de heer Schüller dergelijke woorden durft te gebruikenspreker zit hier even stevig als altijd; spreker gevoelt in deze zaak den grond niet onder zijn voeten wegzinken, want de zaak is regel matig behandeld. Als de heer Bekooij zich onrechtvaardig behandeld achtte, had hij zich twee jaren geleden tot den Raad moeten wenden. Spreker zal het hierbij laten. Hoe langer men over de zaak spreekt, hoe grooter de verwarring wordt. De heer Manders: En van den Bosch? De heer SplinterDie zaak is niet aan de orde en behoeft niet besproken te worden. De heer Manders wil met het allerlaatste beginnen. Volgens den Wethouder zou de zaak-van den Bosch niet aan de orde zijn en niet besproken behoeven te worden, maar naar sprekers meening hangen beide zaken met elkander samen. De Voorzitter zegt het niet eens te zijn met den heer Manders. De heer Manders zegt, dat de zaak-Bekooij geen afzonder lijke zaak is. Er zijn honderden menschen, die in deze zelfde omstandigheid verkeeren, en één van die honderden is van den Bosch. De Voorzitter verzoekt den heer Manders niet verder op de zaak-van den Bosch voort te gaan, omdat hij anders tot zijn spijt genoodzaakt zou zijn hem het woord te ont nemen. De heer Manders doet opmerken, dat over een zaak als de onderhavige gesproken is bij Burgemeester en Wet houders. In de vorige vergadering van de Commissie van Fabricage is op een dergelijk geval een toelichting gegeven. Daarbij schijnt de uitspraak van Gedeputeerde Staten te zijn geweest, dat de toepassing, zooals die wordt gegeven aan de artikelen 1 en 2 van de bouwverordening, gelijk staat met diefstal. Spreker vermoedt, dat dat het geval van van den Bosch is geweest. Het was een soortgelijke zaak. Het ging over een grooter stuk grond, maar het principe is hetzelfde. Spreker heeft er altijd fel tegen geageerd, maar kreeg steeds nul op het request. De zaak is officieel uit gezocht en spreker zou het veel royaler van Burgemeester en Wethouders en van den Wethouder hebben gevonden, als zij hadden gezegd: De zaak staat zoo, aldus is de be slissing, wij moeten de verordening veranderen en een andere beslissing nemen. Dan zou ook de heer Donders een ant woord hebben gekregen. Het College is wel degelijk in staat om te zeggen, hoe de zaak principieel staat. De Raad wordt in dezen met een kluitje in het riet gestuurd. De Voorzitter verzoekt den heer Manders een dergelijke uitdrukking tegenover het College niet te gebruiken en vraagt, of hij die wil terugnemen. De heer Manders ze'gt. dat het z,i. absoluut vaststaat, dat Burgemeester en Wethouders kunnen zeggen, hoe de uitspraak I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 13