416 MAANDAG 28 NOVEMBER 1932. Adres van W. K. Bekooij in zake grondoverdraeht. (Sehiiller e.a.) Loopende deze lijdensgeschiedenis had de aannemer een aanvang gemaakt met het daarvoor in aanmerking komende timmerwerk in zijn werkplaats, dat adressant beschouwde als een onderdeel van de verbouwing; daarom spreekt hij in zijn eerste adres van: „toen de verbouwing reeds in vollen gang was". Daarmede bedoelde hij dus, dat het timmerwerk in de werkplaats reeds begonnen was. Op 12 Januari 1931 deelde de aannemer aan Bouw- en Woningtoezicht mede, dat hij toen begonnen was met het sloopwerk; daarvóór is volgens Bekooij geen ambtenaar van Bouw- en Woningtoezicht of van Gemeentewerken bij hem thuis geweest. Het is spreker onbegrijpelijk, hoe nu in beide rapporten verklaard kan worden, dat Bekooij zonder ver gunning is gaan bouwen en hoe zelfs de Directeur van Gemeentewerken er bij fantaseert, dat de reeds aangevangen verbouwing door den Directeur van Bouw- en Woningtoezicht was stopgezet, daar de vergunning op 31 December is ge geven en de aannemer allereerst aan de keuken is gaan sloopen, n.l. op 12 Januari. Op welk bewijs steunen nu deze ambtelijke rapporten! Welke ambtenaren hebben deze directeuren van voorlichting gediend, dat zij in hunne rap porten zulke onjuistheden kunnen schrijven? Zeer terecht beklaagt Bekooij zich er in zijn adres van 25 November 1932 over, dat deze rapporten als basis worden genomen door het College om deze zaak als afgedaan te beschouwen, terwijl hij zelf niet is gehoord. Spreker heeft reeds in de zitting van 10 October j.l. ge zegd, dat, hoe men ook over de verordening mag denken, deze moet uitgevoerd worden, zoolang zij niet veranderd is. Wanneer echter ambtenaren de inwoners, zooals hier Bekooij, onvolledig voorlichten door te zeggen, dat er geen bezwaren zijn om te bouwen, en men begint met het voorbereidende werk en later eischt de gemeente eerst overdracht van den grond, dan is er door de gemeente een fout gemaakt; de gemeente kan er zich dan niet achter verschuilen, dat niet zij, maar een ambtenaar dat heeft gezegd. In dit speciale geval had de gemeente wegens de fout van een ambtenaar de verordening niet mogen toepassen. Spreker vertrouwt, dat het College den inhoud der beide rapporten nader zal ver klaren, want die is in flagranten strijd met de inlichtingen en de gegevens, die spreker van Bekooij heeft gehad. Spre ker heeft hiermede de bewijzen aangevoerd, aan de hand van de gegevens, hem door Bekooij verstrekt. De heer Manders zegt, dat zijn standpunt over deze zaak, n.l. dat men een perceel aan de achterzijde niet mag ver bouwen, vóórdat de aan de straat gelegen grond aan de gemeente is overgedragen, bekend is. Reeds als jong Leidsch raadslid heeft spreker zijn bezwaren in de raadszitting van 23 Januari 1928 bij de verbouwing van een perceel van van Ingen Schenau aan den Wittesingel uiteengezet, zon der echter medestanders te vinden; alleen de heer van Es stemde met spreker toen mede tegen het voorstel van Bur gemeester en Wethouders. Later, in de zitting van 29 Novem ber 1929, ten aanzien van een perceel aan den Zoeterwoud- schesingel, van van den Bosch, vond spreker evenmin bijvaleen voorstel van hem is toen bestreden, behalve door den Wethouder, door de heeren Schüller en Donders (zie Handelingen 1929, bl. 208 e. v.). Spreker is daarop bij de begrooting niet teruggekomen, hoewel hij dit beloofd had, omdat hem bekend was, dat door van den Bosch een be zwaarschrift bij de Kroon en bij Gedeputeerde Staten was ingediend, dat door een ander is gevolgd. Van den Bosch heeft intusschen weer vergunning gevraagd, waarop door het College en door den Raad afwijzend is beschikt. Op het bij Gedeputeerde Staten door van den Bosch ingediende be zwaarschrift is nog niet beslist, maar de gang daarvan is aan het College volkomen bekend en daarom zou spreker gaarne vernemen, hoe die zaak staat en wat daarvan aan het College of aan eenigen tak van dienst van de gemeente bekend is en of het College daaruit bijzondere consequenties getrokken heeft. Hij vraagt dit, omdat zijn gedragslijn in de Commissie van Fabricage consequent deze is geweest, dat hij zijn bezwaren heeft geuit bij weigering van vergunningen, doch er tevens op gewezen heeft, dat de uitspraak van den Raad een voortgaan op dien weg eischte. Wel hebben later in den Raad de heer Zitman en anderen zich tegen die steeds gevolgde toepassing van de artikelen 1 en 2 der bouwverordening verzet; spreker meent, dat in het College een kentering op dit punt merkbaar is. In elk geval zullen echter steeds en overal om principieele redenen de artikelen 1 en 2 op dezelfde wijze moeten toe gepast worden; daarom stelt spreker zeer prijs op de ge vraagde mededeelingen. Hier nu komt Bekooij op tegen den vroeger door hem gedanen afstand van grond, omdat deze onder pressie zou Adres van W. K. Bekooij in zake grondoverdraeht. (Manders.) zijn geschied. Het doet zeer vreemd aan, dat hij hiermede nu na 2 jaren komt, maar daarom behoeven zijn bezwaren nog niet onjuist te zijn. Het rapport van den Directeur van Gemeentewerken van 4 November 1930 behelst als verweer tegen de bewering, dat dit onder pressie zou zijn geschied, het volgende: „De aanvrage kon belangrijk worden vereenvoudigd, in dien hij zich vrijwillig bereid verklaarde, den vóór zijn per ceel gelegen grond aan de gemeente over te dragen. Daarbij is hem echter uitdrukkelijk te verstaan gegeven, dat de mogelijkheid niet buitengesloten was, dat Uw College die vergunning zonder meer, met dispensatie van art. 1 der bouwverordening, zou verleenen. Bekooij had daar echter niet veel vertrouwen in en gaf dit, onder protest tegen de toepassing in het algemeen van art. 1 van de bouwverordening, te kennen. Hij wilde in elk geval de beslissing niet afwachten; er was hem alles aan gelegen zoo spoedig mogelijk in het bezit van de bouwvergunning te komen, teneinde de verbouwing te kunnen voltooien en hij droeg den grond aan de gemeente over. De bouwvergunning werd onmiddellijk daarna verleend. De grond is dus vrijwillig afgestaan." De Directeur van Bouw- en Woningtoezicht zegt in zijn rapport, dat de afwikkeling een zeer regelmatig verloop heeft gehad: 11 October 1930 kwam het verzoek, dat is 14 Octo ber bij Gemeentewerken ingekomen23 October is het rapport verschenen. Op 19 December is de vergunning verleend; daaraan is de grondoverdraeht voorafgegaan en op 23 Ja nuari 1931 kreeg Bekooij de rioleeringsvergunning. „Het verloop was zeer regelmatig," zegt de Directeur, „op 11 October was het verzoek ingediend, 14 October kwam het bij zijn dienst in en 19 December werd de ver gunning verleend." Er blijft tusschen deze data van het rapport uit, dat aan Bekooij is te kennen gegeven, dat de beslissing voor den daarvoor gebruikelijken termijn was uit gesteld. „Adressant," aldus gaat de Directeur verder, „ver zuimt echter mede te deelen, dat hij de verbouwing zonder aanvrage was begonnen. In een aanteekenboekje van den betrokken inspecteur staat op den datum van 13 October een vraag voor dit perceel: „Wordt hier gebouwd?" In verband hiermede, en naar deze inspecteur zich zeker weet te herinneren, is Bekooij begonnen, voordat hij de vergun ning voor de verbouwing had gekregen." De Directeur zegt hier dus, dat de verbouwing zonder aanvrage was begonnen, maar 11 October was de aanvrage ingediend en de aanteekening van dien Inspecteur is op 13 October gesteld. Toen was dus de aanvrage wel ingediend, zoodat in zooverre het rapport niet juist is. Het rapport van den Directeur van Gemeentewerken van 30 October 1930, No. 3581, F. 3a, zegt heel iets anders. Men leest daarin: „Ik geef U mitsdien in overweging af wijzend op het verzoek te beschikken en Bekooij bij die beschikking mede te deelen, dat de gevraagde vergunning zal worden verleend, nadat hij het voortuintje, vrij van alle lasten en zonder kosten voor de gemeente, aan de ge meente in eigendom heeft overgedragen. Na de overdracht kan het voortuintje, desgewenscht bij Bekooij, tot wederopzegging en tegen betaling van ƒ0.10 per jaar in gebruik blijven." Het lijkt spreker, dat in dit rapport alles is vervat. Er wordt wel beweerd, dat Bekooij was begonnen, voordat de aanvrage was ingediend, maar dat berust op een vergissing van den Directeur. Voorts is gezegd, dat hij begonnen was, voordat hem de vergunning was verleend, maar ook dat is niet juist. Bekooij is eerst na 31 December, den datum, waarop hij, zooals hij zegt, de vergunning heeft gekregen, begonnen; dit blijkt uit het aanteekenboekje van den aannemer,, die het werk heeft uitgevoerd. Bekooij kan wel vóór dien tijd begonnen zijn, maar dan is het slechts geweest met voorbereidende werkzaamheden, met het klaarmaken van het hout en een beetje afbraak. Met de verbouwing heeft hij pas een aan vang gemaakt, nadat hem de vergunning was verleend. Afgezien echter van deze omstandigheid, lijkt het spreker toch zeer vreemd, dat, waar Bekooij vergunning vroeg om aan de achterzijde van zijn perceel wegens bouwvalligheid een stukje van 1 M. aan te bouwen, aan het verleenen van de vergunning daartoe de voorwaarde moet worden vast gekoppeld, dat Bekooij den grond aan de voorzijde van zijn woning moet afstaan. Er moet, naar spreker meent, in deze zeer zeker pressie zijn uitgeoefend op Bekooij. Hij zal wel den indruk hebben gekregen, dat klopt met het rapport van den Directeur der Gemeentewerken van 30 October 1930 dat hij de bouwvergunning niet kreeg, als die grond niet aan de gemeente werd overgedragen. Dit is niets nieuws; het is de gewone gedragslijn, welke altijd gevolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 10