146
uitbreidingswerken der Electriciteitsfabriek50.000.
b. verzwaring van bet hoogspanningskabelnet
in de stad50.000.—
c. als tweede bijdrage in de kosten van
wijziging van de ketels 21 en 2240.000.
140.000
De aangegeven voorzieningen kunnen echter met het oog
op aard en omvang, gevoeglijk ten laste van de kapitaal
rekening worden gebracht, althans in de huidige omstan
digheden behoeven dergelijke groote werken o. i. niet uit
de winst en aldus ten laste van één jaar, te worden betaald.
Ook deze reserves ad 140.000.kunnen daarom worden
aangemerkt als middelen tot bescherming van de winstuit-
keeringen en nu voor den dienst 1932 in de gemeentebe-
grooting zelve geen dekkingsmiddelen zijn te vinden, is het
o. i. zeker gewettigd, het gezamenlijk bedrag van 175.000.
ten bate van den algemeenen dienst aan te wenden.
Thans moet nog in een bedrag van 119.376.voor het
jaar 1932 worden voorzien. Wij achten termen aanwezig
deze som van de Algemeene Eeserve te nemen, die nog
485.000.groot is. Op dit oogenblik, nu het jaar 1932
reeds zoo ver is gevorderd, kunnen geen andere maatregelen
meer worden genomen om het tekort te overbruggen. Niet
temin moet er evenwicht zijn. Het is dus logisch en geoor
loofd, dat in afwachting van het eindresultaat van den
dienst voorloopig op de Algemeene Eeserve een beroep
wordt gedaan.
Bij een afzonderlijk voorstel bieden wij U de vaststelling
van den staat tot wijziging van de begrooting 1932 aan.
Tot gedeeltelijke dekking van het tekort voor 1933 ad
602.193.kunnen de volgende middelen worden aangewezen
1°. de bovengenoemde besparing op de ex
ploitatielasten der Lichtfabrieken96.110.
2°. beschikking over de z.g. bouwreserve der
Lichtfabrieken69.819.
3°. overboeking van het nadeelig saldo van
den gewonen dienst van het Grondbedrijf naar
de reserve van dat bedrijf81.222.
4°. beschikking over het batig slot van den
dienst 1931214.708.—
5°. vermindering uitgaven wegens subsidies
en dgl.
17.334.-
Totaal 479.193.
Ter nadere toelichting merken wij het volgende op:
Ad 2°. De bij de Lichtfabrieken nog aanwezige z.g. bouw
reserve, pro resto groot ƒ69.819.71, werd, zooals wij in den
brief ten geleide van de begrooting 1932 mededeelden, inder
tijd gevormd in verband met de opruiming van woningen
ten behoeve van de uitbreiding van het fabriekscomplex,
en daarna gedeeltelijk aangewend voor de afschrijving op
de bouwkosten der door de gemeente ten noorden van den
Maresingel en ten zuiden van den Haagweg gebouwde
woningen. Er bleef toen nog een bedrag van ƒ77.998.31
over, dat overeenkomstig onze aangehaalde missive aan
vankelijk bestemd was om bij het Fonds voor Stadsver
betering en Sociale doeleinden te worden gevoegd. Voor
een bedrag van 8.178.60 werd aan dit voornemen gevolg
gegeven, teneinde het Sociale Fonds in staat te stellen het
vereischte bedrag in het Huurtoeslagenfonds voor groote
woningen te storten (zie Ingek. Stukken No. 158 van 1932),
zoodat nog een som van ƒ69.819.71 beschikbaar is. Nu in
middels de financieele toestand zooveel ongunstiger is ge
worden moet o. i. worden teruggekomen op het voornemen,
om deze som aan het Sociale Fonds uit te keeren, hoezeer
het ook te betreuren valt, dat dit zoo nuttige Fonds zoo
goed als geheel is uitgeput.
Ad 3°. Gelijk U bekend is, wordt het nadeelig saldo van
het Grondbedrijf, dat voor 1933 op ƒ81.222.is geraamd,
in hoofdzaak gevormd, doordat het bedrag der rente over
geleende kapitalen de opbrengst der huren verre overtreft;
dit nadeelig saldo wordt niet, zooals in verschillende andere
plaatsen, bij de boekwaarde bijgeschreven en aldus gedekt
uit geldleening, doch het wordt jaarlijks uit den gewonen
dienst aangezuiverd. Volgens de bedrijfsverordening moet
intusschen de winst op verkoop waaronder is te verstaan
het bedrag, dat boven de boekwaarde wordt verkregen
in een reservefonds worden gestort. In het reservefonds komt
dus terecht de bij verkoop gerealiseerde waardevermeerdering
boven de boekwaarde, welke laatste, gelijk gezegd, niet met
renteverlies wordt belastdaartegenover getroost de gewone
dienst zich jaarlijks aanzienlijke offers, hoewel in die waarde
vermeerdering en mitsdien in de gemaakte winst ook een
compensatie mag worden gezien voor den last van het rente
verlies. Het is daarom niet onbillijk, indien de reserve zulks
toelaat, op een bepaald oogenblik een gedeelte daarvan aan
den algemeenen dienst der gemeente te restitueeren. De ver
ordening heeft dit geval zelf ook uitdrukkelijk voorzien,
door te bepalen, dat uit het Eeservefonds dotaties aan den
gewonen dienst kunnen plaats hebben.
Een dergelijke maatregel werd sinds het bestaan van het
Grondbedrijf nog slechts eenmaal genomen, n.l. ten behoeve
van de begrooting 1927, toen eveneens een tekort viel te
dekken. Ook thans is de afboeking van het nadeelig saldo
ten laste der Eeserve, die 333.408.38J bedraagt, alleszins
te verdedigen.
Ad 4°. De laatste jaren is niet meer de vroegere gewoonte
gevolgd en derhalve ook niet in casu, om een batig saldo
van den gewonen dienst zonder meer ten goede te doen
komen aan de begrooting van een volgenden dienst.
Eeeds gedurende eenige jaren dus wordt de begrooting
zoodanig opgezet, dat tegenover de uitgaven van het dienst
jaar de eigen ontvangsten van hetzelfde dienstjaar worden
geplaatst.
Het beginsel van evenwicht in het budget kwam door deze
wijziging in de begrooting beter tot uitdrukking; indien
noodig, werd een gedeelte van het batig slot aangewend tot
dekking van een tekort op de begrooting, doch in hoofdzaak
werden de batige saldi in de Algemeene Eeserve en in het
Fonds voor Stadsverbetering en Sociale Doeleinden gestort.
Onder de huidige omstandigheden kan uiteraard geen
sprake zijn van toevoeging van het batig slot aan een dezer
fondsen, en dient dit, evenals vroeger reeds zonder meer
zou zijn geschied, geheel ten bate van de begrooting 1933
te worden gebracht.
Ten aanzien van het resultaat van den dienst 1931 ver
wijzen wij naar onze uitvoerige beschouwingen in het rapport
op de rekening (Ingek. Stukken No. 210).
Als aanvulling op de verklaring van het ontstaan van
het voordeelig saldo ad 214.708.willen wij er hier nog
slechts de aandacht op vestigen, dat in verband met het
inwerking treden van de nieuwe wet, regelende de finan
cieele verhouding tusschen rijk en gemeenten, een belangrijk
hooger bedrag in de rekening 1931 werd verantwoord, dan
waarop in volgende jaren kan worden gerekend. Dat voor
deelig verschil werd in den geleidebrief der begrooting 1931
geschat op 108.000.doch blijkt in werkelijkheid veel
grooter te zijn. Alleen reeds de post, waarop het laatste
gedeelte van de nu vervallen plaatselijke inkomstenbelasting
moest worden geboekt, ging, tengevolge van de nog gunstige
uitkomst van het belastingjaar 1930/1931, de raming met
meer dan 130.000.te boven en deed het verschil derhalve
met dat bedrag stijgen.
Het schijnt ons niet ondienstig toe van de belastingont
vangsten over 1931 en de ramingen voor 1933 hieronder
een vergelijkend staatje te geven, waardoor het verschil
vooral goed tot uiting komt.
In den brief ten geleide van de begrooting 1932 spraken
wij de verwachting uit, dat de extra-bate niet geheel voor
den dienst 1931 zelf zou behoeven te worden gebruikt; wij
wezen toen reeds op de wenschelijkheid, dat met het oog
op de zeer ongunstige tijdsomstandigheden en de hoogst
onzekere toekomst, althans een gedeelte dier extra-inkomsten
zou overblijven. Zij komen thans wel buitengewoon goed
van pas
Ad. 5. Nu de gemeente zich genoodzaakt ziet op allerlei
gebied te bezuinigen, is het logisch, dat ook de verschillende
instellingen, die met financieelen steun der gemeente werken,
zich in haar uitgaven beperken. Eeeds op dezen grond is
het derhalve alleszins gerechtvaardigd de subsidies en de uit
gaven voor lidmaatschappen zoo eenigszins mogelijk te
verminderen; echter kan ook de prijsdaling een reden hier
voor zijn. Intusschen worden subsidies als die aan School
kindervoeding en -kleeding, om zeer verklaarbare reden, niet
voor vermindering voorgedragen.
Ten aanzien van de subsidies, die wel voor vermindering
in aanmerking kwamen, bedraagt het kortingspercentage in
het algemeen 15 er zijn echter ook gevallen, waarin een
hoogere korting of zelfs intrekking wordt voorgesteld, al
naar gelang van het doel waarvoor de subsidie werd toe
gekend.
Hierachter treft U een overzicht aan van de ten aanzien
1931.
1933.
1.
uitkeering uit gemeentefonds.
811.349.95
f 1.103.600.—
2.
hoofdsom grondbelasting (75%).
139.800.—
145.000.—
3.
opcenten grondbelasting
144.400.—
149.000.—
4.
hoofdsom pers.belasting (Se kl.)
245.000.-
250.000.—
5.
opcenten pers.belasting
250.000.—
6.
opcenten Termog.belasting (15)
14.726.51
a 12.330.—
7.
plaatselijke ink belasting
8. opcenten gem. fondsbelasting
265.417.—
346.667.—
f 2.545.255.72
f 2.256.597.—