366 .MAANDAG 10 OCTOBER 1932. Beschikbaarstelling gelden voor sehadeloosstelling aan (Komijn e.a.) F. N. Schroder. van hen, die zeggen, dat die 500.moet worden gevoegd bij de kosten van den bouw der brug. Hij ziet daarin een eerlijke manier van Burgemeester en Wethouders om die ƒ500.in behouden haven te brengen, omdat zij de meeste kans biedt, dat Gedeputeerde Staten hun goedkeuring er aan zullen hechten, maar de kwestie is zoo, dat, waar er opnieuw over de uit gave wordt gestemd, de beslissing moet vallen naar dezelfde stemmenverhouding als waarmede indertijd de bijdrage aan Schroder is toegekend De heer Costcr zegt, dat hem na het betoog van den heer van Eek een licht is opgegaan. Toen de grond in den Mare- dijkschen polder werd gekocht, heeft hij daartegen gestemd en toen in den Raad zou worden besloten gelden daarvoor toe te staan, heeft hij zijn stem gemotiveerd, welke hij daar tegen zou uitbrengen, waarop de heer Goslinga antwoordde, dat het niet in overeenstemming met den plicht van een Raadslid was om er zijn stem niet aan te geven. En thans doet de heer Goslinga hetzelfde. De heer Knuttel zegt, dat de heer Romijn, wanneer naar zijn meening de tegemoetkoming aan Schroder, waartoe de Raad heeft besloten, op andere wijze moet worden verkregen dan hier wordt voorgesteld, er tegen mag stemmen, maar ook alleen in dat geval. Acht hij daarentegen de voorgestelde wijze de meest juiste, dan beteekent zijn tegenstemmen een terugkomen op een door den Raad genomen besluit. Indien de Wethouders Romijn en Goslinga dal doen, dan is dat te beschouwen als een precedent van verre strekking, waarop de Raadsleden zich zullen kunnen beroepen om, wanneer door een onvolledigen Raad besluiten mochten zijn genomen, daarop den volgenden keer terug te komen. De heer Wilbrink is het niet eens met de interpretatie van den heer Huurman, dat hier een cadeautje wordt gegeven en dit uit den post Onvoorzien moet worden betaald. Hij kan zich meer vereenigen met het standpunt van Burgemeester en Wethouders, dat het betrokken Raadsbesluit een gevolg is van den bouw van de brug en dus die ƒ500.moet worden gevoegd bij de kosten van dien brugbouw. Wanneer er een veer had gelegen over het Galgewater, dat onteigend moest worden, dan had men de kosten dier onteigening ook gebracht op de kapitaalrekening en gezegd: dat zijn de totale kosten van den brugbouw. En al geldt het hier een kleine ver lenging ervan, het is toch bedoeld als een tegemoetkoming voor de vernietiging van het veer, dat Schroder daar exploiteerde. Spreker zal zich niet verzetten tegen de uitgave zelve, omdat de Raad nu eenmaal heeft besloten aan Schroder een tegemoet koming te geven. Er was misschien een mogelijkheid om dat Raadsbesluit ongedaan te maken, maar daaraan heeft hij geen behoefte. Hij zal zijn stem aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders geven. De heer Bosman heeft in eerste instantie gezegd, dat voor hem alleen de vraag gold, onder welk hoofd de uitgaaf ge boekt moest worden. Nu hebben de heeren Wilmer en Wilbrink betoogd, dat die eigenlijk wel tot de kosten van de brug behoorde, maar in hun betoog hebben zij één belangrijk feit over het hoofd gezien, n.l. dat het hier een absoluut vrij willige daad van den Raad gold. Wanneer men stukken grond moet koopen of andere dingen moet aanschaffen of afkoopen om die brug te kunnen bouwen, dan verhoogt dat onge twijfeld allemaal de kosten van de brug, maar is die brug, zooals hier, eenmaal gebouwd en reeds lang in gebruik, en men doet daarna nog weer vrijwillig een gift met betrekking tot de brug, zich al dan niet moreel daartoe verplicht voelende, dan heeft dat niets meer te maken met de bouwkosten van die brug. Juist door het ongedwongene, het vrijwillige van de daad, behoort de uitgaaf absoluut niet op den brugbouw te drukken, maar behoort het bedrag uit Onvoorzien bestreden te worden of uit een anderen post, maar in geen geval behoort het op den kapitaalsdienst thuis. De Voorzitter gelooft, dat men den verkeerden weg opgaat door zoozeer uit te weiden over de theoretische, hoewel ook van zeer groote practische beteekenis zijnde quaestie, of men in den Raad kan stemmen tegen een voorstel ter uit voering van een Raadsbesluit, waartegen men gestemd heeft, hoewel de Raad in een vorige vergadering er toe heeft be sloten. Uit de woorden van enkele leden bleek, dat men dacht, dat het College aldus probeerde deze zaak nog eens ongedaan te maken. Deze quaestie is wel degelijk in het College besproken, n. 1. dat hierover nog weer eens gestemd zou moeten worden en dat er niet de minste quaestie van is, dat een der leden van het College zou wenschen om aldus het Raadsbesluit te niet te doen. Dit kan geheel buiten Beschikbaarstelling gelden voor schadeloosstelling aan (Voorzitter e.a.) F. N. Schroder; e.a. het geding blijven. Blijft dus alleen over de meer theoretische vraag, of men als Raadslid gerechtigd is een dergelijke houding aan te nemen als de heeren Goslinga en Romijn zich nu voorstellen. Men doet beter over deze theoretische quaestie hier in den Raad niet een onvoorbereide, verwilderde discussie te houden; dit zou niet tot eenig goed resultaat leiden. Spreker respecteert volkomen de opinie van de heeren Goslinga en Romijn, maar doet een beroep op hen om deze zaak zonder hoofdelijke stemming te laten gaan. Wanneer de Raad daar over naderhand nog eens wil spreken, laat dat dan een voor bereid debat zijn, maar laat de Raad deze quaestie nu niet verder uitspinnen. De Raad kan de zekerheid hebben, dat het geenszins de bedoeling is om te probeeren aan het raadsbesluit, in de vorige vergadering genomen, te ontkomen. De heer Goslinga zegt, in antwoord aan den heer van Eek, dat het zeker wel een dozijn, zoo niet meer, keeren is voorgekomen, dat de geheele sociaal-democratische fractie, op den heer Groeneveld na, stemde tegen voorstellen tot het voteeren van gelden voor bijzondere scholende heer Groe neveld motiveerde zijn stem vóór dergelijke voorstellen altijd hiermede, dat de Raad daartoe reeds besloten had. Spreker ontkent, dat dit geheel iets anders is, zooals de heer Knuttel nu zegt; de heer Groeneveld zal direct toegeven, dat bij herhaaldelijk in dezen van zijn fractie is afgeweken. Hier is een voorstel-van Eek aangenomen en nu die uitgevoerd wordt, gevoelt spreker zich bezwaard om vóór te stemmen, want dan heeft spreker er ook aan medegewerkt om dat geld uit de gemeentekas te geven; dan is spreker er ook schuldig aan. De heer Bosman stelt voor, dit bedrag af te schrijven van den post Onvoorziene Uitgaven. De heer Huurman zal stemmen tegen het voorstel van het College, niet om te trachten het Raadsbesluit van 5 September j.l. ongedaan te maken, maar alleen om te kennen te geven, dat hij deze wijze van boeking niet juist acht. Nu eenmaal besloten is 500.uit te keeren, moet dat ook gebeuren, maar niet op deze wijze. De heer Eikerbout zou, wanneer deze zaak voor den eersten keer aan de orde was geweest, er zich zeer zeker tegen verklaard hebben, maar nu eenmaal door den Raad in dezen zin beslist is, zal hij er vóór stemmen. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer Bosman, luidende: nOndergeteekende stelt voor, de uitgave genoemd onder No. 206 af te schrijven, uit den post Onvoorziene Uitgaven." Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. Het voorstel van den heer Bosman wordt aangenomen met 17 tegen 15 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Bosman, Knuttel, Koole,Groene veld, Huurman, Verweij, van Eek, mevr. Braggaar—de Does, de heeren Kuipers, Vallentgoed, Schüller, Manders, Kooistra, Vos, Beekenkamp, mevr. de Clerde Bruijn, en de heer van Eecke. Tegen stemmen: de heeren Tepe, Splinter,Goslinga, Romijn, van Rosmalen, Donders, Wilbrink, Wilmer, de Reede, Coster, Eikerbout, van Es, van der Reijden, van Tol en Bergers. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het gewijzigd voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. (Ook de heer Verweij was inmiddels ter vergadering gekomen). XII. Voorstel om Burgemeester en Wethouders te machtigen met de Vereeniging tot Bevordering van het Vreemdelingen verkeer een overeenkomst aan te gaan, in zake den bouw van een Inlichtingenbureau op het terrein gelegen tusschen Zomerzorg en den Spoorwegovergang. (Zie Ing. St. No. 207.) De heer Wilbrink acht de door het College, in overeen stemming met de Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer, voorgestelde oplossing ten aanzien van deze vereeniging niet erg gelukkig. Dit gebouwtje komt nu tamelijk achteraf te staan; het tegenwoordige gebouwtje valt direct op, zoodra men het station uit komt, maar voortaan zal men den las- tigen Stationsweg, die vaak geheel afgezet is door wachtende trams, moeten oversteken naar dat gebouwtje, dat daar ver-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 8