MAANDAG 10
OCTOBER 1932.
365
Verlenging ontruimingstermijn onbewoonbaarverkla-
Goslinga e.a.) ring; e.a.
toestand eenige verbetering is te brengen, dan is spreker
daar niet tegen, maar het moet niet in de papieren loopen;
dan kan men beter die menschen in een ander huis zetten.
Indien de heer Kooistra spreker tevoren even bericht had,
over deze zaak te zullen spreken, hoewel dit vreemd is aan
de orde van den dag, dan had spreker nog aan den Directeur
der Lichtfabrieken recenter gegevens gevraagd.
De heer Kooistra weet ook wel, dat deze 56 woningen nog
niet gebouwd zijn; uit een onderzoek is spreker gebleken,
dat dit voorloopig ook wel niet gebeuren zal. De gemeente is
ten aanzien van dezen bouw echter niet zeer voortvarend,
want als zij wilde bouwen, zou zij volgens de mededeelingen,
die spreker ontvangen heeft, zooals ook in Amsterdam is
geschied, geld kunnen krijgen tot 85% van de bouwsom; de
heer Goslinga vraagt van wie; zij kan dat krijgen van een
Bankvereeniging; welke weet spreker op het oogenblik niet,
maar in elk geval zal hij dit wel aan den Wethouder mede-
deelen. Die Bankvereeniging geeft dan 85 van de bouwsom,
zoodat de gemeente 15% moet geven, terwijl het Rijk slechts
75 geeft, zoodat de gemeente dan 25 zelf moet betalen.
Waar de Wethouder van Financiën hier zelf toegegeven
heeft, dat er gebrek aan woningen is immers, hij zegt geen
woningen voor die menschen te hebben kunnen langs dien
weg arbeiderswoningen met de door spreker aangegeven
huren worden gebouwd.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XI. Voorstel tot beschikbaarstelling van gelden ter uit
voering van het raadsbesluit tot toekenning van eene schade
loosstelling aan F. N. Schroder, wegens de stopzetting van
zijn personenveerdienst over het Galgewater.
(Zie Ing. St. No. 206.)
De heer Bosman heeft met eenige bevreemding gezien,
dat men deze uitgave wil boeken op den kapitaaldienst. Het
is in wezen toch niet anders dan een cadeautje, dat men aan
dezen ex-veerman wil geven; dat moet toch bekostigd worden
uit den gewonen dienst, uit de gewone inkomsten; er is toch
geen enkele reden om dit bedrag op den kapitaalsdienst te
brengen, om dit ten laste van de kosten van de brug te brengen.
Spreker begrijpt zulk een wijze van financieren niet.
De heer Goslinga zegt, dat dit voorstel geheel ligt in de
lijn van de discussie, over deze zaak in de vorige raadszitting
gevoerd. Het is geheel vastgekoppeld aan den bouw van de
brug, waardoor naar men meende Schroder broodeloos is ge
worden, doordat hij het veer moest opgeven. Wanneer men
hem dus vergoeding wil geven, moet die komen ten laste
van dien brugbouw; dan zit er althans nog een glimp van
billijkheid in. Wanneer het College had voorgesteld dit
bedrag uit onvoorzien te putten, dan zou dit zoozeer het
karakter van een cadeautje hebben gekregen, dat het College
dat niet gewild heeft. Hoewel het College er niet voor was,
heeft het uit deferentie voor de Raadsmeerderheid dit voorstel
gedaan.
De heer Bosman vraagt of het College gelooft, dat Gedepu
teerde Staten dit slikken zullen.
De heer Splinter; Weineen!
De heer Schüllcr zegt, dat het daarom op dezen post ge
plaatst is.
De heer Goslinga zegt, dat dat is het toedichten van
onedele motieven; men moet eens lezen wat Minister de
Geer in een intervieuw gezegd heeft omtrent het toedichten
van onedele motieven door de aanhangers van het klassen
strijd-dogma. Het College stelt dit zoo voor, omdat het aldus
de meeste kans biedt door Gedeputeerde Staten goedgekeurd
te worden; stelde men voor het uit Onvoorzien te putten,
dan zou die kans vrijwel nihil zijn; het is evenwel mogelijk,
dat Gedeputeerde Staten dit ook niet goedkeuren, maar dit is
tenminste geheel in overeenstemming met het raadsbesluit.
Welke motieven heeft de heer Schüller om spreker dit toe
te dichten? Wat het College hier voorstelt is een fatsoen
lijke, reëele manier om dit raadsbesluit uit te voeren; het
is beslist niet waar, dat hierin opgesloten zou liggen, dat
Gedeputeerde Staten dit niet zouden goedkeuren.
De heer Huurman is het met den heer Bosman eens, dat
deze post niet bij de kosten der brug kan uitgetrokken
worden. Spreker acht deze 500.een cadeautje voor den
Beschikbaarstelling gelden voor schadeloosstelling aan
(Huurman e.a.) F. N. Schroder.
voormaligen veerman. Op deze wijze dient het z. i. dan ook
te worden geboekt. Spreker acht het verkeerd dit bedrag op
te nemen onder de bouwkosten van de brug.
De Raad heeft destijds met een kleine meerderhe deze
500.toegestaan uit medelijden met den man.
Het gaat toch niet aan om deze uitgave thans ergens onder
te brengen, waar zij feitelijk niet behoort.
De heer Wihner kan zich wel vereenigen met het voorstel
van Burgemeester en Wethouders, omdat dit z. i. de meest
redelijke oplossing geeft. Wanneer het voor den bouw van
deze brug noodig was geweest een stuk grond, in de nabij
heid of zelfs betrekkelijk ver van de brug gelegen, aan
iemand te ontnemen, dan zou men het daarvoor vereischte
bedrag op rekening van den bouw van de brug hebben ge
schoven. In dit geval heeft men iemand niet een stuk grond
ontnomen, maar de gelegenheid om zijn brood te verdienen.
De Voorzitter verzoekt den heer Wilmer niet in de mérites
van de zaak zelf te treden.
De heer Wilmer vervolgt, dat om dezelfde reden, waarom
het geld voor een stuk grond getrokken zou worden bij de
kosten van den bouw van de brug, ook het toegestane bedrag
van ƒ500.bij die kosten moet worden gevoegd.
De heer van Eek neemt de volle verantwoordelijkheid op
zich voor deze uitgave. Wanneer de gemeente door haar
handelingen aan iemand nadeel bezorgt, moet zij schadever
goeding geven. Dat is geen cadeau.
Gedeputeerde Staten moeten over dit bedrag oordeelen,
maar spreker gelooft niet, dat het een groot verschil zal maken,
of het op den post Onvoorzien wordt gebracht, dan wel ge
voegd wordt bij de kosten van de brug.
De Wethouder van Financiën was indertijd tegen het be
sluit om aan Schroder die 500.toe te kennen, maar de Raad
heeft in anderen zin besloten en wil dus, dat die uitgave
geschiedt. Nu gaat het niet aan, dat de Wethouder zegt:
voor zoover het in mijn macht ligt, zal ik verhinderen, dat
dit geld wordt toegestaan.
De heer Goslinga zegt, dat hij als raadslid toch mag
tegenstemmen!
De heer van Eek vindt dat onbehoorlijk. De Raad heeft
besloten, dat die uitgave zal geschieden, en het staat dus
theoretisch vast, dat aan Schroder die 500.moet worden
uitgekeerd. Nu zegt de heer Goslinga in deze vergadering,
waarin gesproken wordt over de wijze, waarop die zaak
financieel in orde zal worden gemaakt, dat hij daaraan niet
medewerkt.
De heer Goslinga: Wel als wethouder, niet als raadslid.
De heer van Eek zegt, dat de Raad staat voor de vraag in
welken vorm die ƒ500.moet worden verantwoord, en nu
zegt de Wethouder, dat hij aan geen enkelen vorm mede
werkt. Volgens spreker verzet hij zich daarmede tegen de uit
voering van een Raadsbesluit, en dat is onbehoorlijk.
De heer Schüller wil aan het adres van den heer Goslinga,
die zich nog al kwaad maakte over sprekers interruptie,
opmerken, dat het veel eerlijker is ruiterlijk en openlijk te
zeggen, hoe men er over denkt en hoe men een zaak aan
voelt, dan om struisvogelpolitiek te voeren en iets niet te
zeggen, maar toch te denken. Spreker begrijpt niet, waar de
heer Goslinga den moed vandaan gehaald heeft om zoo iets
te zeggen, terwijl hij altijd achter handelingen en beweringen
van andere Raadsleden daaraan vreemde motieven zoekt. De
heer Goslinga zou beter doen daar maar over te zwijgen.
De heer Bomijn is van plan op dezelfde wijze te stemmen
als de Wethouder van Financiën. Het heeft voor hem wel
eenige moeilijkheid meegebracht, omdat hjj in het algemeen
het standpunt inneemt, dat, als er iets moet gebeuren ter
uitvoering van een besluit van een Raadsmeerderheid, men
daaraan zijn medewerking heeft te verleenen, als de wijze,
waarop er uitvoering aan gegeven wordt, in overeenstemming
is met de opvatting, welke men er over koestert, maar zoo
staat de zaak hier niet, want er wordt opnieuw gestemd over
de kwestie van de uitgave.
Toen de Raad in strijd met het afwijzend praeadvies van
Burgemeester en Wethouders besloot die ƒ500.aan Schroder
toe te kennen, is niet de vraag besproken, uit welken post
en op welke wijze het geld betaald moest worden. Daarover
bestaat meeningsverschil en spreker schaart zich aan de zijde