MAANDAG 10 OCTOBER 1932.
363
Dading met W. K. Bekooij.
(Wilbrink e.a.)
heer Bekooij, wordt voorgesteld een dading rnet hem aan
te gaan.
Indien de heer van Hoeken op zijn recht blijft staan en
zegt: »Da gemeente aanvaardt den grond niet van mij, maar
koopt dien van den heer Bekooij, ik zal tegenover haar mijn
recht laten gelden," dan is het gevaar, dat de gemeente
met den heer van Hoeken in een proces wordt gewikkeld,
nog grooter dan dat zij met den heer Bekooij moet gaan
procedeeren.
Spreker wil voorstellen de zaak aan te houden en te trachten
haar door onderlinge bespreking uit de wereld te helpen, op
dat de gemeente niet gewikkeld worde in een proces over
de vraag wie de eigenaar van den grond is.
De heer Splinter meent, dat de heeren de zaak niet erg
goed begrijpen. Volgens den heer Schüller is zij niet rijp voor
behandeling, omdat de heer van Hoeken in een adres schrijft,
dat de grond van hem is. Hier ligt het zwaartepunt. De
grond is niet van den heer van Hoeken, maar van de ge
meente Leiden. De N.V. van Hoeken's Houthandel heeft op
6 Juli 1930 den grond aan de gemeente Leiden overgedragen.
Het is dezelfde grond, ten aanzien waarvan betwist wordt,
dat hij aan den heer Bekooij toebehoort. Maar het is juridisch
uitgezocht. De gemeente zal ƒ10.per vierkanten Meter
betalen aan den heer Bekooij. De zaak is wel rijp voor
behandeling, want zij is zoo eenvoudig mogelijk. De gemeente
betaalt voor den grond eenvoudig f 10.per M1., omdat
sindsdien gebleken is, dat hij aan Bekooij behoort; ge
broeders van Hoeken beroepen zich op verjaring, maar dat
is hier niet aan de orde.
Wat nu betreft de vorige overdracht van grond, die zaak
is gewoon volgens de verordening behandeld, waaraan men
verder niets kan doen; die is er nu eenmaal. Spreker hoopt,
dat dit punt bij de herziening van de bouwverordening, die in
het volgend jaar tot stand moet komen, ernstig onder oogen
gezien zal worden. Bekooij is, zonder vergunning te vragen,
gaan bouwen; toen hij bezig was, is Bouw- en Woning
toezicht er achter gekomen, maar die dienst vond goed, dat hij
doorging, omdat hij met een open dak zat, echter onder voor
waarde, dat alsnog vergunning werd gevraagd. Spreker waar
schuwt er sterk tegen om op dit adres in te gaan.
De heer Schüller zegt, dat volgens den Wethouder, wiens
mededeeling als officieel persoon spreker moet gelooveri,
Bekooij is gaan bouwen zonder vergunning; dat moet spreker
dus als waar aannemen, maar Bekooij heeft spreker Zaterdag
j.l. positief medegedeeld, dat zijn aannemer een bouwvergunning
had aangevraagd, dat dit wat lang duurde en dat zijn aan
nemer toen naar Bouw- en Woningtoezicht is gegaan, waar
men hem gezegd heeft: ga maar vast bouwen, het kan je
geen kwaad. Toen hij echter eenmaal bezig was, kwam Bouw
en Woningtoezicht met den eisch, dat hij die 25 M*. grond
moest afstaan. De verordening is goed uitgevoerd, maar nu
staan deze verklaringen tegenover elkaar. Spreker trekt de
verklaring van den Wethouder niet in twijfel, maar heeft
anderzijds ook niet het recht de verklaring van Bekooij te
betwijfelen.
De heer Splinter heeft deze zaak volledig onderzocht; Bouw
en Woningtoezicht heeft spreker medegedeeld, dat het geen
vergunning heeft gegeven, maar dat het, onder voorbehoud
van aanvrage der vereischte vergunning er geen bezwaar
tegen zou maken, dat hij doorging, omdat hij met een open
dak zat.
De heer Schüller zegt, dat de Wethouder straks voorgesteld
heeft het adres om praeadvies in handen van het College te
stellen.
De heer Splinter gevoelt daarvoor niets meer, want deze
zaak is nu behandeld.
De heer Schüller kan als Raadslid niet uitmaken, wie van
beiden nu gelijk heeft; wanneer het College nu praeadvies op
dit adres uitbrengt, kan het dit onderzoeken en den Raad
volledig inlichten, wie gelijk heeft, Bekooij dan wel Bouw
en Woningtoezicht.
De Voorzitter zegt, dat de Wethouder deze inlichtingen nu
juist gegeven heeft.
De heer Splinter heeft zijn inlichtingen gevraagd aan den
Directeur van Bouw- en Woningtoezicht; dit is twee jaar
geleden gebeurd en staat niet op papier; dat zal altijd een
strijdvraag blijven. De een zal blijven zeggen, dat geen toe
stemming gegeven is, en de ander, dat hij wel toestemming
gekregen heeft. Daarover komt men nooit tot een einde.
Dading met W. K. Bekooij.
(Vos e.a.)
De heer Vos heeft in de inlichtingen van den Wethouder
aan den heer Wilbrink iets gehoord, dat hem juist duister
scheen, n.l. dat deze grond in 1930 aan de gemeente is
overgedaan. Deze grond behoort dus aan de gemeente en
moet de gemeente dien dan nog koopen! Verder is gezegd,
dat die grond van Bekooij is, maar hij kan toch niet zijn
van Bekooij èn van de gemeente! Spreker verzoekt nog
nadere inlichtingen.
De Voorzitter zegt, dat de N.V. Gebrs. van Hoeken's Hout
handel rechten op dien grond beweerde te hebben, welk recht niet
steunde op een in het kadaster ingeschreven titel, maar op ver
jaring; die rechten heeft hij in 1930 aan de gemeente overge
dragen.
Waren die rechten voldoende om den eigendom te hebben
van den grond? Neen, want de heer Bekooij stond ingeschreven
als eigenaar en die zou gestaan hebben tegenover de gemeente,
als die zich als eigenaresse van den grond had gedragen.
De gemeente gaat nu met den heer Bekooij een dading aan
uit voorzorg, dat zij van hem geen last meer zal kunnen krijgen.
De heer Manders komt er tegen op, dat Burgemeester en
Wethouders zeggen, dat zij het adres van den heer Bekooij,
waarbij het om een geheel andere zaak gaat dan bij dit
voorstel, niet meer om praeadvies kunnen nemen, omdat de
zaak, waarop het betrekking heeft, nu meteen is behandeld.
Zoo staat de kwestie niet, want daar straks stemden Burge
meester en Wethouders met zijn opmerking, dat die zaak
thans niet ter sprake kan komen, in. Daarom zal spreker
het voorstel van den heer Schüller steunen.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van den heer Schüller, luidende:
i>Oiidergeteekende stelt voor het adres van den heer Bekooij
voor praeadvies in handen van Burgemeester en Wethouders
te stellen."
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt der
halve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Splinter zegt, dat hij, al zouden Burgemeester en
Wethouders dit voorstel overnemen, niet zou weten, wat h(j
meer zou kunnen vertellen dan hij reeds verteld heeft. Die
zaak loopt al twee jaren en het is niet mogelijk haar tot een
oplossing te brengen, want de heer Bekooy zegt, dat de ambte
naar van Bouw- en Woningtoezicht hem toestemming heeft
gegeven om te gaan bouwen, voordat de vergunning was
uitgereikt, terwijl de directeur van dien dienst volhoudt, dat
dit niet het geval is.
De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders geen
aanleiding zien om over dit adres nader praeadvies uit te
brengen.
De heer Wilbrink zegt, dat het hem niet duidelijk is wat
de heer Schüller bedoelt met het uitlokken van een uitspraak
van den Raad. Bedoelt hij datgene, waar hij vroeger altijd
tegen was, dat de Raad zal goedvinden, dat de gemeente
dien grond zal betalen, dan is spreker genegen zijn stem aan
het voorstel te geven.
De heer Splinter voegt spreker toe, dat dat de bedoeling
van den heer Schüller niet is. Spreker zal dan niet stemmen
voor diens voorstel.
De heer Schüller heeft duidelijk gezegd, dat de verordening,
hoe men daarover ook moge denken, moet worden uitgevoerd.
Daarom gaat het. Spreker moet zoowel den Wethouder als
den heer Bekooij gelooven. Het is gewenscht, dat deze zaak
nog eens wordt onderzocht en de rapporten zoo noodig voor
de Raadsleden in de leeskamer ter inzage worden gelegd,
opdat de Raad precies wete, hoe de zaak in elkander zit.
Meermalen heeft men hier klachten gehoord de heer
Wilbrink heeft die ook wel geuit dat de ambtenaren van
Bouw- en Woningtoezicht tot de bouwers zeiden, dat zij
maar moesten beginnen, dat de vergunning wel zou komen,
terwijl er later moeilijkheden ontstonden.
De heer Splinter zegt, dat het College alle inlichtingen
heeft gegeven, die het na onderzoek van de zaak machtig
kon worden. De grond van deze quaestie is natuurlijk de
toepassing van de artikelen 1 en 2 der bouwverordening;
die zaak is in onderzoek; een commissie is daaraan bezig,die
met spoed een rapport over wijziging van de bouwver
ordening zal uitbrengen. Binnen nietal te langen tijd,het volgend
jaar, zal hierover dus in beginsel een beslissing genomen
moeten worden.