338 MAANDAG 15 AUGUSTUS 1932. Classificatie personeele belasting. (Vervveij e.a.) Ben derde gevolg van aanneming van dit voorstel zal zijn, al is dit bezwaar niet van zulk een ernstigen aard als de beide andere, dat de kinderaftrek veel ongunstiger zal worden. In dit voorstel is geen rekening gehouden met de draag kracht der ingezetenen; allen zullen hetzelfde tarief moeten betalen, ongeacht de grootte van het inkomen en spreker had het daarom wenschelijk gevonden, wanneer tegelijk met dit voorstel in bespreking was gebracht het voorstel, dat door hem verleden jaar bij de begrooting is ingediend waarin de wenschelijkheid van het heffen volgens een progressieve opcentenregeling werd uitgesproken. Alle middelen moeten worden aangewend om deze zeer belangrijke belasting zooveel mogelijk progressief te laten werken. De vraag of te dezen aanzien in Leiden in het algemeen progressie mogelijk is, be antwoordt spreker bevestigend. Vóór 1928 heeft hier progressie bestaan en de omstandigheden te dien opzichte zijn ook thans nog evengoed aanwezig. Van de 16 plaatsen met meer dan 50 000 inwoners, ge meenten welke met Leiden kunnen worden vergeleken of grooter zijn, bestaat er alleen in Leiden geen progressie in de opcentenheffing en dit is ook een van de redenen welke spreker er op doen aandringen om hier een progressieve regeling in te voeren. De mogelijkheid hiertoe bestaat dus en de wenschelijkheid is, naar het spreker voorkomt, voor geen tegenspraak vatbaar. Een beroep op de vrij aanzienlijke verlaging der personeele belasting sinds i Januari 1928 gaat in dit verband niet geheel op, omdat in economisch opzicht de toestand van de bevolking zeer sterk is achteruitgegaan. Aannemende, dat de economische toestand voor de ge- heele bevolking slechter is, dan is daarin voor spreker juist een van de hoofdmotieven gelegen om te trachten tot progressie te geraken, in tegenstelling met Burgemeester en Wethouders, die daaraan een motief ontleenen om geen progressie door te voeren. Immers, als allen gebukt gaan onder de economische omstandigheden, dan hangt in deze alles af van de vraag in welken stand van de maatschappij men is geplaatst. Verder wijst spreker op de gevolgen van de sedert 1930 geheven straatbelasting. Deze belasting heeft automatisch tengevolge gehad een verhooging van de personeele belasting, zeer in het bijzonder voor de lagere huren. Gelukte het vroeger nog wel eens bij een huur van ƒ4.per week buiten de personeele belasting te vallen, sinds de huis eigenaren de straatbelasting op de huishuren verhalen, doet zich in belangrijke mate het verschijnsel voor, dat de gegevens der woningbouwverenigingen zijn in dit opzicht zeer leerzaam bewoners van woningen met zulk een huurwaarde binnen de werkingssfeer van de personeele belasting zijn komen te vallen. Ook de kinderaftrek is in de vierde klasse ongunstiger dan in de derde klasse. Als men spreker vraagt, hoe hij zich dan de wijziging van de personeele belasting had gedacht in verband met het feit, dat uit die belasting geld moet worden gehaald, ten einde de begrooting sluitend te maken, dan antwoordt hij, dat er tientallen methoden mogelijk zijn om een progressieve opcentenheffing door te voeren. Burgemeester en Wethouders hebben zelf in de leeskamer verschillende regelingen ter visie gelegd een van die regelingen, loopende van 60 tot 160 opcenten, levert ongeveer ƒ3500.meer op dan de bestaande regeling. Ook is mogelijk een regeling van 70 tot 170 opcenten en spreker heeft uitgerekend, dat die een meerdere opbrengst zou geven van 34.000.a ƒ35.000.Een regeling van 80 tot 180 opcenten zou een meerdere opbrengst geven van ƒ60.000.ongeveer het bedrag, dat Burgemeester en Wethouder meer denken te krijgen door Leiden in de vierde klasse te plaatsen. Verder is mogelijk een regeling van 100 tot 160 opcenten, waarbij men de bestaande regeling zou kunnen handhaven voor de lagere huurwaarden en waaruit een meerdere opbrengst van ƒ40.000.-— zou kunnen worden gebaald. Met deze voorbeelden heeft spreker willen aantoonen, dat het mogelijk is een progressie door te voeren, waarbij iedereen naar zijn vermogen bijdraagt in de te verwachten tekorten. De gevolgen van het voorstel van Burgemeester en Wethouders zijn van dien aard, dat spreker liever zijn toevlucht had genomen tot het derde middel, waarvan Burgemeester en Wethouders gewagen, dan tot het eerste, waaraan het College uitvoering heeft gegeven. Hij zal daar om tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. De heer de Reede noemt dit voorstel er een van niet aan- genamen aard. Als men het op zich zelf beschouwde, zouden de bezwaren ertegen zich in bedenkelijke mate vermenig- Classificatie personeele belasting. (de Reede.) vuldigen, te meer omdat het een vergrooting van druk brengt, ook voor de kleineren, die men gaarne vrij zou laten. In minder moeilijke tijden zou men er niet aan denken met een dergelijk voorstel te komen, maar de groote spanning, welke er is tusschen de ontvangsten en de uitgaven, maakt het noodig een gat van zoo grooten omvang te vullen, dat het onmogelijk is te doen, wat de heer Verweij wil doen, die zegt: over één zaak, waarover wij het eens zijn, spreken wij niet! Allen willen een werkelijk sluitende begrooting, maar, als het verschil tusschen de ontvangsten en de uit gaven zoo groot is, dat men niet weet hoe het aan te vullen, dan heeft dit een begrijpelijken en zeer sterken invloed op de middelen, welke men gaat zoeken, en spreekt het van zelf, dat men denkt aan verbreeding van de basis, waarop op dit oogenblik belastingheffing mogelijk is. Dat die verbree ding van de basis in dit geval wordt gezocht in het classi- ficeeren van de personeele belasting noemt spreker niet onlogisch en niet foutief. Dit had reeds eerder moeten ge beuren, n.l. toen de gemeente de beschikking kreeg over de personeele belasting. De heer Verweij heeft, sprekend over de mogelijkheid van een progressieve heffing, er op gewezen, dat zich in de 16 gemeenten, welke werden genoemd, zeer vele gevallen voor deden van progressieve heffingen en spreker geeft hem dat gaarne toe, maar indien de heer Verweij ook had nagegaan, hoe die gemeenten waren geclassificeerd, dan zou hij tot de ontdekking zijn gekomen, dat zij anders waren geclassifi ceerd dan Leiden en dat Leiden in de derde klasse buiten gewoon gunstig is geclassificeerd, zelfs zoo gunstig, dat met eeriige vrijmoedigheid van een fout mag worden gesproken. Onlangs is in Haarlem een voorstel behandeld om die gemeente van de derde in de vierde klasse te brengen en nu zal, meent spreker, iedereen hem moeten toegeven, dat de toestanden in Haarlem wel zoozeer van de Leidsche verschillen, dat het iets zegt, dat zoowel Haarlem als Leiden van de derde naar de vierde klasse overgaan. De conse quentie van de vergelijking zou moeten zijn, dat Leiden van de vierde naar de vijfde klasse ging. Tengevolge van verschillende omstandigheden was Leiden in vergelijking met andere gemeenten te gunstig geclassificeerd. Daartegen is geen bezwaar gemaakt, toen de wet op de personeele belas ting werd gewijzigd, omdat men absoluut geen behoefte gevoelde om zonder noodzaak een categorie van kleinere betalers ook in die belasting te doen bijdragen, maar het wordt eenigszins anders, als die noodzaak komt en men naar een breedere basis voor de belastingheffing moet zoeken. Nu kan men zeggen, dat men het moet zoeken in de progressie, en daarmede is spreker het tot zekere hoogte eens, maar dan moet worden aangetoond, dat het mogelijk is door progressie en verhooging van het aantal opcenten op de gemeentefondsbelasting het gat in de begrooting te stoppen. De heer Veiweij heeft bedragen genoemd, varieerende van 3.000.tot 40.000.maar hij zal toegeven, dat, waar een tekort van ongeveer 6| ton moet worden gedekt, in die middelen geen voldoende oplossing is te vinden. Daaruit valt alleen te concludeeren, dat men hier te doen heeft met een eersten stap, een zeer voorloopigen stap, welke door andere zal moeten worden gevolgd, tenzij de Wethouder zoo gelukkig is ndere middelen te vinden. Het bezwaar van den heer Verweij acht spreker eenigs zins overdreven. Het is wel moeilijk om kleine menschen te laten meebetalen, maar spreker stelt daartegenover, dat de gemeente Leiden in de noodzakelijkheid verkeert om buiten gewoon belangrijke bedragen voor steun en voor den dienst van Maatschappelijk Hulpbetoon beschikbaar te stellen, waardoor er een enorm tekort op de begrooting komt. In de tweede plaats is de oorzaak te zoeken in de ont vangsten, want daarmede is Leiden nog niet buitengewoon ongelukkig. De stijging der uitgaven stuurt veel meer de zaak in de war dan de vermindering der ontvangsten. Wan neer geconstateerd moet worden, dat de gelden, welke straks door deze belasting verhooging zullen binnenkomen, vrijwel uitsluitend ten goede zullen komen aan degenen, die op het oogenblik in maatschappelijken nood verkeeren, maakt dit voor spreker het uitbrengen van zijn stem heel wat gemak- gelijker dan wanneer het zou gaan om allerlei weeldeuitgaven en om gemakkelijker het huishouden der gemeente te kun nen besturen. Dit systeem heeft echter gelukkig in Leiden nooit bestaan, want er kan hier worden gewezen op een zeer zuinig beheer en op een ernstig pogen om de belastingen zoo laag mogelijk te houden. Er zijn verschillende voorbeelden aangevoerd om aan te toonen, hoe ernstig deze belasting zal drukken; ook in de couranten heeft men ze kunnen lezen. Op zichzelf zijn die voorbeelden niet geheel onjuist, maar ze zijn zeer eenzijdig gekozen. Zij gaan bijv. uit van het geval van gehuwden, die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 8