MAANDAG 15 AUGUSTUS 1932. 337 Ziekengehlregcling inwonend personeel Gestichten. (Romijn e.a.) gebracht op het ziekengeld. Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen, dat uit dezefde schadeoorzaak een dubbele vergoeding kan worden verkregen en daardoor een prikkel wordt geschapen om ziek te gaan worden en zich op die manier te bevoordeelen. Het is een bepaling, waarnaar, als zij er niet in stond, waarschijnlijk in de practijk toch zou worden gehandeld, hetzij dat Endegeest niet zou uitkeeren, hetzij dat een particuliere maatschappij niet zou uitkeeren, wanneer zij er achter kwam, dat door Endegeest zou worden betaald. Spreker dankt den heer Eikerbout voor den steun, welke hij aan het voorstel heeft verleend. De heer Kooistra zegt, dat de heer Bosman zich heeft laten kennen als een werkgever, in wiens omgeving het nog niet zóó is als het had behooren te zijn. Tot sprekers ver wondering heeft de heer Bosman jammerklachten geuit, dat de gemeente niet direct heeft getracht om van de arbeiders te halen, wat er maar eenigszins mogelijk van te halen zou zijn, waaruit valt te concludeeren, dat de arbeiders in het bedrijf van den heer Bosman nog wel wat tekort komen en waarschijnlijk niet die verzekering genieten, welke het gemeentepersoneel geniet. De heer Bosman meent, dat het gemeentepersoneel, dat onder dit reglement leeft, in een el dorado verkeert, maar men moet wel bedenken, dat dit voorstel is geboren uit de overweging, dat het bedrag, dat aan den Baad van Arbeid moet worden betaald, hooger is dan dat, wanneer de gestichten de verzekering voor eigen risico op zich nemen. Het zou zeer onbillijk zijn, wanneer door de gestichten een voordeelige maatregel werd getroffen, dat het personeel daarvan de schadelijke gevolgen zou onder vinden. Waarschijnlijk zou dit het geval zijn, wanneer de heer Bosman aan het hoofd van deze inrichtingen stond, omdat hij dan deze bepalingen geheel in den geest van de Ziektewet zou veranderen. Het zou zeer onlogisch zijn, wanneer het personeel, dat vroeger onder deze voorwaarden leefde, door dezen overgang, op grond van een bezuiniging, in een slechter positie zou komen. Spreker begrijpt, dat naar den geest, waarin de heer Bosman spreekt, de menschen, waar mogelijk, een trap naar beneden moeten hebben. Spreker komt hiertegen op, evenzeer als tegen de voorstelling van den heer Bosman, alsof het gemeentepersoneel maar op een eilandje zit. Dit is geenszins het geval. Er zijn nog arbeidsvoorwaarden in Leiden, welke niet raken aan een behoorlijk salaris. De heer Bosman moet niet bij iedere ge legenheid trachten het gemeentepersoneel naar beneden te trappen door te zeggen, dat het in zulk een prachtige positie verkeert. Wanneer werd ingegaan op het idee van den heer Bosman, zou hier een onrechtvaardige daad worden gedaan. De heer Bosman troost zich maar met de gedachte, dat men wel meer dergelijke redeneeringen van den heer Kooistra te hooren krijgt, waaruit dan kan worden afgeleid, dat hij blijkbaar van de zaak, waar het om gaat, niet heel veel gesnapt heeft. Spreker zegt te hebben aangegeven in welk opzicht de voorwaarden voor het gemeentepersoneel ver schilden met de Ziektewet, wat hij onder de huidige tijds omstandigheden bedenkelijk acht. Spreker is er niet dieper op ingegaan, omdat die kwestie thans niet aan de orde is. Het schijnt volmaakt aan de aandacht van den heerKooistra te zijn ontgaan, dat spreker er alleen op heeft willen wijzen, dat de toelichting, bij dit voorstel gegeven, niet naar zijn zin was, dat Burgemeester en Wethouders zijns inziens, bij hun toelichting rekening hadden moeten houden met de allermoeilijkste omstandigheden, waarin finantieel de gemeente verkeert, en dat zij, daarop wijzende, hadden dienen te zeggen, dat zij desondanks toch niet zouden voorstellen een andere regeling te treffen, omdat anders onbillijk zou worden gehandeld tegenover deze categorie van personen in ver gelijking met het overige gemeentepersoneel. Spreker heeft verklaard het er volkomen mede eens te zijn, dat ten aanzien van het inwonend personeel der gestichten niet anders gehandeld kon worden en dat dezelfde gunstige bepalingen in het leven geroepen moesten worden als voor het overige gemeentepersoneel gelden. Uit dien hoofde heeft hij het voorstel dus niet bestreden, zoodat het vuurwerk van den heer Kooistra gerust achterwege had kunnen blijven, want het ging enkel om de toelichting van het voorstel. Op de particuliere aangelegenheden, welke de heer Kooistra er bij gehaald heeft, hoewel ze misschien de hoofdschotel waren, zal spreker niet ingaan; daarvoor komt later misschien weieens een gelegenheid. Thans is dat geheel buiten de orde. Het geheele betoog van den heer Kooistra, misschien heel goed bedoeld, was er dus naast, want de zaak, waarom het eigenlijk ging, roerde hij zelfs niet eens aan. Ziekengeldrcgeling inwonend personeel Gestichten, e.a. (Kooistra e.a.) De heer Kooistra heeft woordelijk uit den mond van den heer Bosman deze woorden opgeschreven, „dat het personeel met deze mooiigheden en fraaiigheden onder dak is." Wat beteekent dit anders dan dat die mooiigheden en fraaiig heden bij het bedrijf vati den heer Bosman niet te pas komen, vraagt spreker. Het zijn geen mooiigheden en geen fraaiig heden, het zijn dingen, waarop de menschen recht hebben. Aan dat recht zou de heer Bosman willen tornen, maar dat mag niet. Indien de heer Bosman het in de hand had, zou een regeling worden gemaakt, waarbij Karenz-dagen werden ingesteld en werd bepaald, dat de menschen bij ziekte kregen, niet 100% van het loon, maar 80% of 70% van het loon. Dat is zijn bedoeling. De algemeene beschouwingen worden gesloten. De artikelen 1 tot en met 11 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de verordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. (Tijdens de beraadslaging over dit agendapunt is ook de heer Huurman ter vergadering gekomen.) XXVIII. Verordening, regelende de classificatie der gemeente Leiden voor de heffing der personeelc belasting naar de eerste twee grondslagen. (Zie Ing. St.. No. 177.) De algemeene beschouwingen worden geopend. De heer Verweij meent, dat de algemeene beschouwingen wel kunnen samenvallen met de beraadslaging over artikel 1, omdat er feitelijk slechts één artikel is vast te stellen. Hij wenscht te beginnen met even te citeeren den aanhef van het Ingekomen Stuk No. 177, luidende: „Het zal noch voor Uwe Vergadering, noch voor de burgerij eenig betoog behoeven, dat de financieele vooruitzichten voor 1933 voor de gemeente niet rooskleurig zijn. Konden wij verleden jaar nog in Augustus U een sluitende begrooting voor 1932 aanbieden, thans is, wat het jaar 1933 betreft, op een aanbieding in Augustus geen enkele kans." Het is geen aangename taak, wanneer men het met den aanhef eens is, om dan tegen het voorstel zelf bezwaren in het midden te brengen, maar die bezwaren zijn van zoo ernstigen aard, dat spreker zich met het voorstel niet zal kunnen vereenigen. Tot zijn spijt heeft spreker de behande ling van dit voorstel in de financieele commissie niet kunnen bijwonen, daar hij anders op die plaats reeds van zijn ge voelen had doen blijken. Bij de bespreking van dit voorstel kan buiten debat blijven de wenschelijkheid en noodzakelijkheid voor de gemeente, om een sluitende begrooting te krijgen, waarover allen het wel eens zullen zijn. Blijft dus over de vraag op welke wijze die sluitende begrooting zal worden verkregen en dan moet spreker verklaren, dat de wijze om daartoe te geraken, zoo als die in dit voorstel is belichaamd, voor hem niet is te aanvaarden. Terecht vestigen Burgemeester en Wethouders er de aan dacht op, dat sinds 1930 de personeele belasting een van de belangrijkste belastingbronnen is, welke er voor de ge meenten zijn overgebleven. Op drieërlei wijze kan naar het oordeel van het Ooilege deze belasting tot een hoogere op brengst worden gebracht, n.l. door verhooging van het aantal opcenten, door wijziging van het heffingspercentage van de belastbare huurwaarde en invoering van een hooger tarief voor den grondslag meubilair enz. en ten derde door de gemeente te plaatsen in een numeriek hoogere klasse. Na een vrij sobere uiteenzetting stellen Burgemeester en Wet houders voor van dit laatste middel gebruik te maken. De gevolgen van dit voorstel zijn, vooral voor de minst- draagkrachtigen, zeer ingrijpend. Alle woninghuren beneden de 4.per week waren tot nog toe vrij en nu wordt voorgesteld dit bedrag te brengen op 3.50. 1600 perceelen zullen daardoor binnen de werkingssfeer van de personeele belasting worden getrokken. Wanneer wordt uitgegaan van de redeneering, dat iemand een woninghuur betaalt naar draagkracht en in verband met zijn inkomen uitzonderingen daargelaten dan gaat het hier om 1600 van de minst draagkrachtige ingezetenen der gemeente. Dit is een ernstig bezwaar tegen dit voorstel, maar niet minder ernstig is het bezwaar, dat voortaan ook die andere minst-draagkrachtigen, die voorheen ook al in de personeele belasting waren be trokken, nu weer extra in belastingdruk zullen worden verzwaard.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 7