340
MAANDAG 15 AUGUSTUS 1932.
Classificatie personeelc belasting.
(Knuttel c.a.)
hem evenmin aanvaardbaar als de bestaande druk aanvaard
kan worden.
Evenmin gaat het om de vraag, welke andere wegen
open staan om de te verwachten tekorten op de begrooting
te dekken, want het is niet de zaak van de arbeidersklasse
om de begrooting van de gemeente, welke tengevolge van
het bankroet van het kapitalisme groote gapingen vertoont,
te helpen sluitend maken.
Onder alle omstandigheden moet deze belastingverhooging
worden geweigerd, gelijk alle belastingen, zooals deze en
andere, welke op de arbeidersklasse drukken, behooren te
vervallen.
De heer Sell filler vraagt, of hij de mededeeling van Bur
gemeester en Wethouders, dat zij ditmaal de begrooting
voor het volgend jaar niet in Augustus zullen kunnen indienen,
zoo moet opvatten, dat het College de begrooting voor 1933
niet in 1932 zal indienen, dat het 't nieuwe jaar zal ingaan
zonder een goedgekeurde begrooting en vergunning zal vragen
om tot een bedrag gelijk aan 2/3 van de uitgavenposten der
'begrooting voor 1932 voorloopig uitgaven te mogen doen.
De heer Goslinga antwoordt den heer Schiiller, dat hij
weldegelijk in den loop van 1932 de begrooting voor 1933
hoopt in te dienen, maar dat hij geen kans ziet, gelijk in
de stukken staat, dat in de maand Augustus te doen, omdat
die begrooting, vergeleken bij die voor 1932, een aanzien
lijke gaping vertoont, welke verschillende ingrijpende maat
regelen noodig maakt, waarover hij zich nog niet heeft
kunnen bezinnen, omdat hem verscheidene adviezen nog
niet hebben bereikt. Bovendien kan, waar het College tij de-
lijk onvoltallig is geweest en dit nog voorloopig zal blijven,
tot dergelijke belangrijke maatregelen, waarbij het politiek
beleid van het College betrokken is, niet in een college
vergadering, waarin slechts 3 van de 5 leden aanwezig zijn,
worden besloten.
Spreker stelt zich voor, in de maand September zoo spoedig
mogelijk de begrooting af te werken en deze daarna aan
den Baad aan te bieden.
Het in den gemeenteraad van Haarlem behandelde voor
stel om die gemeente van de derde klasse naar de vierde
klasse over te brengen heeft ook sprekers aandacht getrokken
en speciaal de verdediging ervan door zijn collega voor
Financiën in die gemeente. De opmerking, waarmede Mr.
Slingenberg aanving, dat men dergelijke voorstellen tot belas
tingverhooging niet met animo voorstelt en verdedigt, daar
de bittere noodzakelijkheid daartoe dwingt, maakt spreker
tot de zijne. Mr. Slingenberg gaat van hetzelfde standpunt
uit als Burgemeester en Wethouders van Leiden, dat het
wenschelijk en noodzakelijk is een sluitende begrooting te
krijgen. Met zekere voldoening heeft spreker kennis genomen
van de verklaring van den heer Verweij, dat buiten debat
kan worden gelaten de wenschelijkheid en noodzakelijkheid
om tot een sluitende begrooting te komen. Hij had van een
ernstig man als de heer Verweij niet anders verwacht, maar
het doet hem in elk geval genoegen, dat deze er den nadruk
op heeft gelegd, omdat een niet sluitende begrooting allerlei
misère met zich brengt.
Na hetgeen spreker aan den heer Schüller heeft geant
woord, spreekt het van zelf, dat hij in het algemeen over
de financiën van de gemeente nog niet kan spreken, maar
uit de beschouwingen, welke door het College aan de begroo
ting voor 1933 zijn gewijd, is wel gebleken, dat men er
alleen met bezuinigingen en besparingen, dus met minder
reserveeren, niet komt.
Er zal ongetwijfeld verzwaring van den belastingdruk
moeten komen. De voorloopig vergelijkende cijfers tusschen
1932 en 1933 geven een gaping aan van ongeveer 7 ton,
welke overbrugd zal moeten worden.
Ten onrechte heeft de heer Verweij gemeend, dat de op
somming, welke Burgemeester en Wethouders hebben gegeven
van de drie mogelijkheden, waardoor uit de personeele belas
ting meer kan worden gehaald, een limitatieve opsomming
was, waaruit een keuze moet worden gedaan. Het is niet
onmogelijk, het is zelfs al tusschen de regels door te lezen,
dat er zelfs twee van die mogelijkheden zullen moeten worden
toegepast, zoowel plaatsing in een numeriek hoogere klasse
als verzwaring van het aantal opcenten. Dit laatste zal
natuurlijk nog moeten worden bezien. Wanneer men nu
alleen zou besluiten tot verhooging van het aantal opcenten
en men zou den datum van 1 September laten passeeren,
dan zou het derde middel, de plaatsing in een numeriek
hoogere klasse, niet meer over 1933 kunnen worden toege
past, omdat de wet voorschrijft, dat een dergelijke veror
dening vóór 1 September moet worden vastgesteld om in
werking te kunnen treden met ingang 1 Januari d.a.v.
Classificatie personeele belasting.
(Goslinga.)
Anders zou deze wijziging pas kunnen ingaan 1 Januari
1934. In een groot aantal gemeenten is men bezig te dezen
aanzien voorzieningen te treffen om vóór 1 September hier
mede onderdak te komen, bijv. in Haarlem, Botterdam,
Arnhem enz.
Al wil spreker nog geen voorstel aankondigen, om naast
deze plaatsing der gemeente in een numeriek hoogere klasse
ook het aantal opcenten op de personeele belasting te gaan
wijzigen en verhoogen, de mogelijkheid daartoe is toch zeer
stellig aanwezig en men moet dus niet meen en, dat het toe
passen van de derde mogelijkheid de toepassing van de
eerste uitsluit.
Ingaan op het denkbeeld van den heer Verwey en alleen
het aantal opcenten verhoogen, nog wel progressief, zou be-
teekenen, dat de gemeente ten aanzien van deze belasting
feitelijk was uitgepraat, terwijl dit niet het geval is bij het
voorstel Burgemeester en Wethouders, omdat daarbij altijd
nog gedacht kan worden aan opcentenverhooging.
De heer Verwey zeide: er zijn wel tientallen middelen om
progressie te leggen in het aantal opcenten. Er zijn er misschien
wel .100, maar men moet bedenken, dat die verschillende uit
komsten geven. Voor hetgeen nu voorgesteld wordt zou maar
één middel van progressie zijn, nl. om het aantal opcenten,
dat nu 100 is voor alle klassen, te brengen van 85 tot 185,
hetgeen dus een zeer aanzienlijke verzwaring van druk zou
geven voor de hooger aangeslagen en. Spreker betwijfelt zeer,
of dit wenschelijk zou zijn, ook omdat men dan feitelijk
uitgepraat zou zijn ten aanzien van deze belasting.
De redeneering van den heer Verweij komt eigenlijk hierop
neer: zeker, er moet meer belasting worden opgebracht, maar
gij moogt den druk niet verzwaren voor de weinig draag
krachtigen, daarvoor moet gij de rijken aanspreken. Dat
stadium is men te Leiden reeds lang voorbij; de heffingen
zijn dermate verhoogd en het aantal gegoeden is dermate
verlaagd, dat men niet op de naar draagkracht geheven
belastingen aanzienlijke verhoogingen in den vorm van pro
gressie zou kunnen leggen. Als men in aanmerking neemt,
dat te Leiden slechts 15% van de belaste perceelen een
hoogere huurwaarde heeft dan/500.en dat er op het totaal
aantal belaste perceelen van 13000 niet meer dan 577 zijn
met een huurwaarde van ƒ751.of meer, dan gevoelt men,
dat, als men den druk uitsluitend wil leggen op die perceelen,
de belasting dermate moet worden verhoogd, dat daarin ligt
een invitatie voor de betrokken ingezetenen om de stad zoo
spoedig mogelijk te verlaten. Als die ingezetenen wegtrokken,
zou weer een zwaardere druk gelegd worden op degenen,
die de stad niet kunnen verlaten, en aangezien het sprekers
streven is de stad bewoonbaar te houden, ook voor de kleine
ambtenaren en de arbeiders, d.w.z. de minst draagkrachtigen,
moet hij zich op grond van de belangen van die gedeelten
der bevolking tegen een dergelijke belastingverhooging voor
de meer gegoeden verklaren. Het verhoogen van de belasting
voor de meer gegoeden lijkt mooi en lijkt democratisch, maar
het is slechts schijn, een schijn, welke bedriegt, omdat het
ten slotte, zeer ten nadeele van de mindergegoeden in de stad,
zou neerkomen op een enorme verzwaring van den belasting
druk. Als men ziet, dat er plattelandsgemeenten zijn, welke
men in de negende klasse van de personeele belasting wil
plaatsen, hetgeen beteekent, dat huisjes met een huurwaarde
van 50.per jaar zullen worden belast, dan bemerkt men,
hoever die druk kan gaan.
Spreker is overtuigd, dat, als dit voorstel niet werd aan
genomen en men zijn Heil uitsluitend zocht in de verhooging
van het aantal opcenten, progressief of niet, dit onafwendbaar
zou voeren tot het plaatsen van Leiden in de vijfde klasse
der personeele belasting. Waar er reeds gemeenten zijn,
welke gaan naar de 6e, 7e, 8ste en 9e klasse, is er geen
reden om te onderstellen, dat de hoogere autoriteiten zouden
goedvinden het hebben van een niet sluitende begrooting
zonder plaatsing in een numeriek hoogere klasse.
De heer Verweij heeft verklaard, dat zijn fractie tegen
het voorstel van Burgemeester en Wethouders zal stemmen,
en de heer Knuttel zeide eveneens er zijn stem aan te
zullen onthouden. Dat lijkt in het belang van de minst
draagkrachtigen, maar het is 't niet. Weliswaar wordt voor
hen eenigermate de druk verzwaard bij aanneming van het
voorstel van Burgemeester en Wethouders, maar anderzijds
worden zij voor verdere onbillijkheden gespaard. Het is een
feit, dat er te Leiden weinig gegoeden zijn en de huishouding
alleen kan worden gedreven, als men de groote massa in
de lasten laat meebetalen. Hier ziet men de macht van het
kleine, want een groot aantal kleine bijdragen stelt het
gemeentebestuur in staat het roer van het schip recht te
houden. Ook de heer Verweij kent die macht van het kleine,
want ook in zijn kringen wordt contributie geheven en is
deze naar verhouding kleiner bij een hoogere verdienste.