115 Indien een vergunning wordt verleend voor een nieuw bedrijf, is voor de eerste maal een vergunningsrecht van honderd gulden verschuldigd. Art. 2. Het vergunningsrecht is verschuldigd door den houder der vergunning. Het jaar, waarvoor het vergunningsrecht is verschuldigd, loopt van 1 Mei van het eene tot en met 30 April van het daaropvolgende jaar. Voor een vergunning, welke tusschentijds wordt verleend, loopt de eerste termijn tot en met 30 April daaraanvol gende; over dit tijdvak wordt het recht bij kwartalen berekend en geldt een gedeelte van een kwartaal voor een geheel. Art. 3. Indien in een geval, als voorzien in art. 29, eerste lid, der Drankwet (Stbl. 1931. No. 476) op het verzoek van den overlevenden echtgenoot of een der kinderen na 30 April gunstig wordt beschikt, wordt voor de betaling van het vergunningsrecht de vergunning geacht tusschentijds te zijn verleend. Art. 4. De huurwaarde, bedoeld in artikel 1, eerste lid, wordt jaarlijks geschat door Burgemeester en Wethouders, na in wonnen deskundig advies. Burgemeester en Wethouders stellen daarna den aanslag in het vergunningsrecht overeenkomstig de schatting vast en doen daarvan met vermelding van de geschatte huur waarde schriftelijk mededeeling aan de belanghebbenden en aan den Gemeente-Ontvanger. Art. 5. Tegen den aanslag van het vergunningsrecht kunnen de belanghebbenden bezwaren inbrengen overeenkomstig het bepaalde in art. 299 der Gemeentewet. Art. 6. Voor de toepassing van artikel 300, 2e lid, juncto artikel 299 der Gemeentewet, treedt de Inspecteur der Gemeente belastingen in de plaats van den Raad en van den Burge meester. Art. 7. De in art. 4 bedoelde deskundige schatter legt alvo rens zijne functie te aanvaarden, in handen van den Bur gemeester den volgenden eed of belofte af: „Ik zweer (beloof), dat ik de schatting der huurwaarde van vergunningslocaliteiten naar mijn beste weten en zon der aanzien des persoons, overeenkomstig de wet zal ver richten. Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig. (Dat be loof ik)". De eed of belofte geldt voor opvolgende jaren waarin de deskundige wordt aangewezen. Art. 8. De schatter ontvangt voor elke schatting eene belooning van 1.50. Deze belooning komt voor rekening van de gemeente. Art. 9. Indien de houder van een vergunning bij schriftelijke, door hem onderteekende, verklaring afstand doet van de vergunning, worden van het betaalde vergunningsrecht aan den vergunninghouder op zijn verzoek zooveel vierden t erug- gegeven, als het aantal kwartalen bedraagt, waarin van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt. Gelijke teruggave geschiedt aan de rechtverkrijgenden: a. indien de vergunninghouder overlijdt en het bedrijf niet ingevolge artikel 27, tweede lid, der Drankwet (Stbl. 1931 No. 476) wordt voortgezet; b. indien de overschrijving van de akte der vergunning ten name van den overlevenden echtgenoot of een der kin deren van den overleden vergunninghouder na 30 April wordt geweigerd en de overleden vergunninghouder vóór dien dag het vergunningsrecht reeds had betaald; c. Indien het besluit, waarbij de vergunning is verleend, door de Kroon is vernietigd. Art. 10. De invordering van het vergunningsrecht geschiedt over eenkomstig de verordening op de invordering. Art. 11. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 Mei 1932, op welken dag de verordening houdende regeling van het gemeentelijk vergunningsrecht voor den verkoop van sterken drank in het klein in de gemeente Leiden van 23 Maart 1905 (Gem. Blad No. 11), laatstelijk gewijzigd bij verordening van 7 Augustus 1922 (Gem. blad No. 44) wordt geacht te zijn vervallen. b. VERORDENING regelende de invordering van Tiet gemeentelijk vergunningsrecht voor den verkoop van sterken drank in het klein, bedoeld in artikel 23, le lid, der Drankwet (Staatsblad 1931 No. 476), in de gemeente Leiden. Artikel 1. De invordering van het vergunningsrecht geschiedt door den Gemeente-Ontvanger. Art. 2. De betaling van het vergunningsrecht geschiedt in één termijn, ten kantore van den Gemeente-Ontvanger tegen uitreiking van een kwitantie. Art. 3. Van iedere betaling wordt door den Gemeente-Ontvanger kennis gegeven aan Burgemeester en Wethouders. Art. 4. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 Mei 1932, op welken dag de verordening regelende de invordering van het gemeentelijk vergunningsrecht voorden verkoop van sterken drank in het klein in de gemeente Leiden, van 23 Maart 1905 (Gem. Blad No. 11) wordt geacht te zijn vervallen. c. VERORDENING, regelende de heffing van een verlofsrecht voor den verkoop van zwak-alcoholischen drank in het klein, in de gemeente Leiden (verlof A). Artilel 1. Het verlofsrecht, bedoeld bij art. 46, eerste lid, der Drank wet (Stbl. 1931, No. 476) bedraagt vijf en twintig gulden. Art. 2. Het verlofsrecht is verschuldigd door den houder van het verlof. Het jaar, waarvoor het verlofsrecht is verschuldigd, loopt van 3 Mei van het eene tot en met 30 April van het daar opvolgende jaar. Voor een verlof, hetwelk tusschentijds wordt verleend, loopt de eerste termijn tot en met 30 April daaraanvolgende; over dit tijdvak wordt het recht bij kwartalen berekenden geldt een gedeelte van een kwartaal voor een geheel. Art. 3. Indien in een geval, als voorzien in artikel 46, vierde lid, in verband met artikel 29, eerste lid, der Drankwet (Stbl. 1931 No. 476) op het verzoek van den overlevenden echt genoot of een der kinderen na 30 April gunstig wordt be schikt, wordt voor de betaling van het verlofsrecht het verlof A geacht tusschentijds te zijn verleend. Art. 4. De invordering van het verlofsrecht geschiedt overeen komstig de verordening op de invordering. Art. 5. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn gel reden op 1 Mei 1932. d. VERORDENING regelende de invordering van het verlofsrecht voor den verkoop van zwak-alcoholischen drank in het klein in de gemeente Leiden (verlof A). Artikel 1. De invordering van het verlofsrecht geschiedt door den Gemeen te-Ontvanger.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 9