118
Terloop der ziekte onder behandeling blijft stellen, of indien
hij (zij) de voorschriften van den behandelen den, resp. con-
tröleerenden geneeskundige niet opvolgt;
c. indien, ook bij verpleging buiten de gestichten, het ge
neeskundig onderzoek door een door den Geneesheer-Direc
teur aangewezen contróleerenden geneeskundige door toedoen
van de(n) inwonende niet kan plaats hebben of indien de
inwonende zoodanig onderzoek bemoeilijkt;
d. indien de inwonende bij verpleging buiten de gestich
ten zich niet houdt aan de door den Geneesheer-Directeur
vastgestelde contröle-voorschriften
e. indien de inwonende zich zonder toestemming van den
Geneesheer-Directeur buiten de gestichten doet verplegen;
indien de inwonende zich schuldig maakt aan gedra
gingen, waardoor zijn genezing wordt belemmerd;
g. indien de inwonende niet of niet tijdig voldoet aan de
verplichting bedoeld in art. 6, tweede lid;
h. indien de inwonende tijdens zijn ziekte arbeid voor
anderen tegen belooning verricht;
i. indien de inwonende in strijd met het advies van den
behandelenden, resp. den contróleerenden geneeskundige wei
gert zijn werk geheel of ten deele te hervatten.
Art. 10.
Het in art. 1 bedoelde personeel heeft, zoolang de dienst
betrekking duurt, recht op vrije geneeskundige behandeling
en op verpleging, voor zoover deze in de gestichten zelve
kan geschieden. De geneeskundige behandeling bepaalt zich
tot de visites der aan de gestichten verbonden geneesheeren
en de gratis verstrekking van eenvoudige genees- en ver
bandmiddelen.
Op kostelooze behandeling door andere geneesheeren dan
de gestichtsgeneesheeren of op kostelooze verpleging buiten
de gestichten heeft de inwonende geen recht, tenzij of voor
zoover de Commissie van Beheer in bijzondere gevallen
anders beslist.
Art. 11.
Deze verordening treedt in werking op 1 September 1932.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 19 Juli 1932.
In verband met Uw besluit van 7 April j.l. om te
bevorderen, dat de ziekteverzekering van het inwonende
personeel onzer gestichten bij de Ziekenkas van den Baad
wordt beëindigd en dat de gemeente, met toepassing van
artikel 21, 3e lid der Ziektewet, in den vervolge ten aanzien
van dat personeel eigen risico draagt, hebben wij de eer
Uw College hiernevens een concept-regeling, als in dat
artikel bedoeld, ter vaststelling door den Baad te doen
toekomen.
Ter toelichting zij het volgende medegedeeld.
De regeling zal gelden voor het inwonende personeel,
voorzoover dit op grond van het Koninklijk besluit van
11 October 1929 (Staatsblad No. 456) van de verplichte
verzekering, geregeld in de Ziektewet, niet is uitgezonderd
(art. 1)m. a. w. zij zal gelden voor het inwonende per
soneel, dat krachtens een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk
recht in dienst is en voor degenen van het inwonend per
soneel, die nog geen twee jaar in tijdelijken dienst zijn.
Onder meer met het oog op een deugdelijke contröle verdient
het naar onze meening geen aanbeveling de regeling mede
te doen gelden voor de uitwonenden, die in dezelfde
omstandigheden verkeeren als de hiervóór genoemde inwo-
nendenzij blijven dus bij den Baad van Arbeid verzekerd,
waartegen, aangezien het hier een zeer klein aantal betreft,
ook uit financiëel oogpunt geen bezwaar kan bestaan.
De regeling zal voorts, wil zij voor de vereischte Konink
lijke goedkeuring in aanmerking komen, voor de daarbij
betrokkenen ten minste even gunstige bepalingen moeten
bevatten als de Ziektewet. Ook aan dezen eisch voldoet de
hierbij overgelegde concept-verordening.
In de eerste plaats wordt het ziekengeld uitgekeerd over
een termijn, welke ten hoogste gelijk is aan het vierde ge
deelte van den tijd, welken de inwonende bij het begin der
ziekte onafgebroken in dienst der gestichten was, echter
over ten minste 6 maanden en ten hoogste 12 maanden
(art. 2, eerste lid); art. 39, tweede lid, der Ziektewet kent
slechts uitkeering van ziekengeld gedurende ten hoogste zes
maanden. Bovendien wordt het uitgekeerd te beginnen met
den dag, waarop de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte
aanving, terwijl volgens de Ziektewet het ziekengeld eerst
wordt uitgekeerd met den derden dag na dien, waarop de
ongeschiktheid aanving.
Voorts bedraagt het ziekengeld, zoolang de dienstbetrek
king duurt (art. 4, sub I) gedurende de eerste 6 maanden
van de ziekte 100 van het loon in geld, terwijl het vol
gens de Ziektewet (art. 39, eerste lid slechts 80 van het
dagloon tot een maximum van 8.— bedraagt; wordt de
inwonende met toestemming van den Geneesheer-Directeur
buiten de gestichten verpleegd, dan wordt de(n) inwonende
bovendien een vergoeding per dag toegekend wegens gemis
van vrijen kost. Duurt de ziekte langer dan zes maanden,
dan bedraagt het ziekengeld 50 van het tot dusver genoten
ziekengeld, met dien verstande, dat, indien de ziekte het
rechtstreeksch gevolg is van een ongeval de(n) inwonende
in de uitoefening van den dienst overkomen, het ziekengeld
ook na de eerste 6 maanden 100 van het loon in geld
blijft bedragen (art. 4, sub II).
Wordt tijdens de ziekte de dienstbetrekking beëindigd,
dan bedraagt het ziekengeld naar de onderscheiding in art. 5
gemaakt resp. 80 en 40 van het loon en weder 100
indien de ziekte het gevolg is van een ongeval de(n) in
wonende in de uitoefening van den dienst overkomen.
Ten slotte heeft de inwonende, zoolang de dienstbetrek
king duurt, recht op vrije geneeskundige behandeling door
de gestichtsgeneesheeren en op kostelooze verpleging in de
gestichten, terwijl in bijzondere gevallen de Commissie van
Beheer specialistische hulp of verpleging buiten de inrich
tingen ten laste van de gestichten kan brengen, (art. 10).
Op grond van een en ander meenen wij, dat de voorge
stelde regeling aan alle in redelijkheid te stellen eischen
voldoet.
De artikelen 6 tot en met 9 behoeven naar onze meening
geen nadere toelichting.
De inwerkingtreding van de verordening ware op 1 Sep
tember a s. te bepalen.
De Commissie van Beheer over de Gestichten
Endegeest, Voorgeest en Bhijngeest,
A. J. Komijn, Voorzitter.
J. A. v. d. Stok, Secretaris.
Aan Heeren Burgemeester en Wethouders
van Leiden.
N°. 177. Leiden, 5 Augustus 1932.
Het zal noch voor Uwe Vergadering, noch voor de burgerij
eenig betoog behoeven, dat de financieele vooruitzichten
voor 1933 voor de gemeente niet rooskleurig zijn. Konden
wij verleden jaar nog in Augustus U een sluitende begroo
ting voor 1932 aanbieden, thans is, wat het jaar 1933 be
treft, op een aanbieding in Augustus geen enkele kans. De
herhaalde wijzigingen in de loopende begrooting aangebracht
en wij zijn daarmee nog niet aan het einde hebben
U wel doen zien, dat in 1932 vooral de uitgaven buitenge
wone moeilijkheden opleveren. Voor 1933 begint evenwel
ook de inkomsten-kant der begrooting groote zorg te baren
en het is ons daarom zelfs thans nog niet mogelijk bij bena
dering te schatten, wanneer deze begrooting U kan worden
aangeboden. Vele besprekingen in het College, met de hoofden
van dienst en met de Commissies zullen daaraan nog moeten
voorafgaan.
Het is evenwel absoluut zeker, dat de twee voornaamste
middelen, om een sluitend budget te verkrijgen, n.l. bespa
ring en bezuiniging, voor 1933 niet voldoende zullen zijn en
dat het derde middel: vermeerdering van inkomsten of
m. a. w. verzwaring van belastingen, niet achterwege zal
hunnen blijven
Nu is onze voornaamste belasting sedert 1930 de perso-
neele belasting. Deze brengt met de opcenten 500.000.
op. Het is dus begrijpelijk, dat aan deze bron aandacht
moet worden gewijd. Op drieërlei wijze kan deze belasting
tot hooger opbrengst worden gebracht:
1°. door verhooging van de opcenten;
2°. door wijziging van het heffingspercentage van de be
lastbare huurwaarde en door het invoeren van hoogere
tarieven voor de grondslagen mobilair, dienstboden, paarden,
motorrijtuigen, pleiziervaartuigen en biljarten;
3°. door de gemeente te plaatsen in een numeriek hoogere
klasse.
Het eerste middel behoeft thans nog niet te worden
besproken, daar over eventueele wijziging in de opcenten-
heffing eerst vóór 1 Januari behoeft te worden beslist. Mede
kan alsdan in behandeling komen het voorstel van den
heer Verweij, inzake progressieve heffing van die opcenten.
Wil de gemeente het 2e of 3e middel toepassen, dan moet
ingevolge de wettelijke bepalingen daartoe door den Baad
worden besloten vóór 1 September.
Het komt ons vooralsnog niet gewenscht voor gebruik te
maken van de bevoegdheid om het heffingspercentage voor
den grondslag huurwaarde en de tarieven voor de overige