MAANDAG
11 JULI 1932.
299
Stadhuisvraagstuk.
(Beekenkamp e.a.)
daarin kruipen Welke soort winkels zal men daar tolereeren?
Een sigarenwinkel, een boekwinkel, een handel in bijouterieën,
misschien ook een bloemenwinkel, maar toch niet een kruide
nierswinkel, niet een slagerij, een uitdragerij ol een eetgelegen
heid. Wat zal er gebeuren als de winkels leeg staan of de
ramen ontsierd worden met monsterachtige reclame-affiches?
Het financieele argument (»het brengt geld in het laatje
van den gemeentelijken minister van financiën") kan misschien
verdedigd worden door een socialistischen collega van den
heer Goslinga, maar van een anti-revolutionnairen Wethouder
van financiën mag spreker niet verwachten, dat hij een
principieel onjuiste zaak zal verdedigen ter wille van geldelijk
gewin. Het verdraagt zich, volgens anti-revolutionnair beginsel,
niet met de taak van de gemeentelijke overheid om op te
treden als exploitante van een winkelgalerij.
Het denkbeeld stuit spreker zoozeer tegen de borst en hij
vindt het zóó belachelijk, zóó beneden de waardigheid van
de stad Leiden, dat hij van harte hoopt, dat de Raad met
groote meerderheid van stemmen zal besluiten tot den bouw
van een: stadhuis.
De heer Schüller herinnert er aan, dat de Burgemeester
bij de behandeling van de enkelvoudige opdracht heeft gezegd:
indien meer architecten uitgenoodigd worden, zullen wij geen
stadhuis krijgen naar Leidsch model, maar een confectie-stad-
huis. De Raad is thans dus bezig met de behandeling van een
confecte-zaakje.
Blijkbaar is ook de heer Huurman op hetoogenblikde meening
toegedaan, dat de Raad een confectie-stadhuis bespreekt, want
de wijze, waarop hij meent deze zaak te moeten behandelen,
komt niet overeen met den ernst, dien men er bij te be
trachten heeft. Het is juist de heer Huurman, die zich er in
den Raad altijd scherp tegen verzet, wanneer een fractie (of
een lid daarvan), die vertegenwoordigd is in de Commissie
van Fabricage, in den Raad een voorstel doet, dat afwijkt
van het advies dier commissie.
Spreker wil niet zeggen, dat hij zich altijd gebonden zou
achten aan de stem, die een zijner fractiegenooten in een com
missie zou hebben uitgebracht. Het is echter de heer Huur
man, die gezegd heeft, dat aan de adviezen van de alleszins
deskundige Commissie van Fabricage groote waarde moet wor
den gehecht, terwijl hij in tegenstelling daarmede nu een
voorstel heeft ingediend om af te wijken van het advies dier
commissie.
De anti-revolutionnaire fractie heeft maanden lang kunnen
weten, in welk stadium van voorbereiding deze zaak was. Zij
had deze zaak in haar vergaderingen lang en breed kunnen
bespreken. Er is voor de verschillende commissieleden vol
doende gelegenheid geweest om met hun fractie voeling te
houden, zoowel over de benoeming van de leden van de com
missie van advies als over de uitnoodiging van de archi
tecten.
De heer Beekenkamp heeft gezegd spreker maakt hem
daarvan geen verwijt en zal evenmin als hij namen noemen
dat hij liever een der architecten door een anderen ver
vangen zag. Hij heeft in de commissie echter niet de namen
genoemd, die de heer Huurman genoemd heeft, waaruit volgt,
dat, indien deze zaak in de anti-revolutionnaire fractie is be
handeld, daarover geen eenstemmigheid bestond. Dit zou in
derdaad, zooals de heer Wilmer interrumpeert, niet zoo ver
schrikkelijk zijn, maar men moet er dan ook sprekers fractie
geen verwijt van maken als soms bij haar geen eenstemmig
heid bestaat.
Met alle waardeering voor hetgeen de heeren Buurman en
van der Laan hebben tot stand gebracht, meerit spreker te
mogen zeggen, dat zij geen werk hebben geleverd zooals dat
van de heeren Mertens, Kropholler en Blaauw is.
Spreker kan het niet met den heer Huurman eens zijn,
dat Burgemeester en Wethouders geen gemeenschapsgevoel
bezitten, als hij daarmede bedoelt, dat geen Leidsche archi
tecten worden voorgedragen. Het gemeenschapsgevoel is toch
van wijdere strekking en niet alleen plaatselijk. De heer
Huurman brengt hier echter een groepsbelang naar voren,
en niet het groote gemeenschapsbelang, dat hier moet domi-
neeren. De heer Huurman heeft zich er, om kracht aan zijn
amendement bij te zetten, toe bepaald om alleen de aan
nemingssommen van door die heeren uitgevoerde werken te
vermelden, maar is in gebreke gebleven om bepaalde monu
mentale gebouwen, door hen gebouwd, althans ontworpen,
te noemen. Zonder tekort te doen aan de capaciteiten van
deze heeren, acht spreker het van den heer Huurman zeer
ontactisch om dit amendement hier, zooals hij zelf ook meer
malen zegt, rauwelings in te dienen; waar deze zaak zeer
nauwkeurig en in den breede in verschillende instanties be
sproken is, had hij tijdig door zijn vertegenwoordiger in de
Commissie van Fabricage zijn stem kunnen laten hooren en
Stadhuisvraaqstuk.
(Schüller.)
die namen doen noemen, maar bij de namen, door den anti-
revolutionnairen vertegenwoordiger in de commissie genoemd,
ontbraken deze twee. Wil men dus van serieuze voorbereiding
spreken, dan had de heer Huurman eerst voeling moeten
houden met den vertegenwoordiger der anti-revolutionnaire
Raadsfractie in de commissie en daar zijn denkbeelden be
hoorlijk naar voren moeten brengen.
Het voordragen van den heer Driessen voor de commissie
van advies heeft ook op spreker een zeer vreemden indruk
gemaakt; de Commissie van Fabricage heeft het College ge
adviseerd over de samenstelling daarvan, maar niet zonder
dat het College enkele namen had verstrekt; door de commissie
leden zijn ook nog andere namen genoemd, maar het College
heeft aan de in het advies der commissie, genoemde personen,
zonder haar daarna nog te hebben geraadpleegd, dus geheel
zelfstandig, den heer Driessen toegevoegd; spreker had het
eigenlijk netter gevonden, wanneer het College de commissie
daarover geraadpleegd had, waar deze na serieus en rijp beraad
advies had gegeven over de samenstelling van die commissie.
Het maakt dus ook op spreker een zeer vreemden indruk,
dat het College in eerste instantie den naam van den heer
Driessen ook niet aan de Commissie van Fabricage heeftop-
gegeven.
Spreker is met den heer Knuttel eens, dat al voldoende
personen met kennis op dat terrein in die commissie zitting
hebben en dat men daarbij zeker niet ook nog den heer
Driessen behoeft te nemen. De stedenbouwkundige enz. ge
dachten zijn al bij het ontwerp-Dudok naar voren gebracht;
de tegenwoordige directeur van gemeentewerken is al lang
genoeg hier om ook als Leidenaar, het argument, dat het
College aanvoert, over dit vraagstuk, dat toch alleen maar
gaat over Breestraat en omgeving, te kunnen oordeelen.
Tot sprekers genoegen heeft de heer Beekenkamp den heer
Huurman al van antwoord gediend.
Nu het voorstel van het College. Allereerst wijst spreker
op den brief van den Minister, waarin deze niets minder
doet dan den Raad dwingen een beslissing, te nemen, met
de bedreiging, dat hij anders zal ingrijpenimmers, deze gevel
kon niet meer een winter zoo blijven staan. Onder dezen druk,
dit staat voor spreker onomstootelijk vast, heeft de Raad een
zeer verkeerd besluit genomen, namelijk om het stadhuis op
een zeer ongeschikte plaats, zooals ook de heer Bosman al
zeide, te doen bouwen, althans daarvoor een ontwerp te laten
maken! Na eenmaal dit Raadsbesluit in de wacht gesleept
te hebben, heeft het College zich absoluut niets meer gelegen
laten liggen aan bescherming van den ouden gevel; het is
gewoonweg een plantentuin geworden op de trappen. De il
lusie van den Wethouder, eenige jaren geleden hier naar
voren gebracht, dat, als die steiger niet meer noodig is, men
de helft van die 5.000.zal terugkrijgen, is zoo zoetjes
aan toch wel in rook vervlogen.
Waarom is het College, gezien ook de aanschrijving van
den Minister, niet overgegaan tot het onder deskundige leiding
doen afbreken van dien gevel, waarop spreker ook herhaaldelijk
in de Commissie van Fabricage heeft aangedrongen en zooals
ook in het rapport der commissie voor de monumentenzorg
vermeld staat? Allereerst zou dan voor hen, die nog prijs
stellen op het zooveel mogelijk bewaard blijven van den
gevel, toch in elk geval mogelijk iets meer bewaard gebleven
zijn, wanneer men daaraan vroegtijdig begonnen was; in elk
geval zou dat ook, al zou het zeer vakkundig en langzaam
moeten gebeuren, zoodat er misschien niet zooveel arbeiders
aan tewerkgesteld kunnen worden, toch een steentje hebben
bijgedragen tot bestrijding der werkloosheid. Het College heeft
echter het besluit tot behoud van den ouden gevel in de
wacht gesleept en trekt zich op het oogenblik van den ouden
gevel niets meer aan.
Het andere zeer vage element in dit voorstel, spreker weet
niet of het daardoor zoo laat is ingekomen, is dat van het
begin af aan in het rapport van de commissie voor de monu
mentenzorg zuiver bepaald is, dat de gevel tot den grond toe
afgebroken moet worden. Het College laat dit echter in dit
voorstel in het midden, gehoord de meening van een anderen
deskundige, die er een andere meening op na houdt dan de
commissie voor de monumentenzorg, n.l. dat die gevel nog
wel gerepareerd kon worden door er hier en daar een steentje
uit te hakken, door zoo noodig er een nieuwe betonfundeering
onder te spuiten en zoo noodig er een bekisting van beton
achter te storten. Dan kan de oude gevel blijven staan, maar
het mooie ervan is juist, dat hij niet zoo precies recht mag
staan; het moet een dromedaris zijn, dat is juist het mooie
van dien gevel volgens den deskundige. In het vorige voorstel
van het College stond positief, dat de gevel onder de zorg
van de Commissie voor Monumentenzorg afgebroken moest
worden, maar in dit voorstel laat het dit in de ruimte. Men
moet dus niet vreemd opkijken, wanneer de ontwerper straks