298
MAANDAG 11 JULI 1932.
Stadhuisvraagstuk.
(Beekenkamp.)
willen haasten na de ongunstige ontvangst van het plan-Dudok,
maar hij weet wel, dat de omstandigheden, die het College
vermeldt als faits d'excuse, voor hem niet verontschuldigend
zijn, waarom spreker het den ook betreurt, dat nu pas de
Raad in de gelegenheid wordt gesteld het stadhuisvraagstuk
een stap nader tot de oplossing te brengen.
Burgemeester en Wethouders gebruiken in hun praeadvies
een uitdrukking, die ontleend is aan wedrennen met paarden.
Dit beeld is zeer ongelukkig gekozen, want op spreker en
zeker ook op vele van zijn medeburgers, heeft de snelheid,
waarmede Burgemeester en Wethouders zich hebben gezet
tot de oplossing van het stadhuisvraagstuk allerminst den
indruk gemaakt van een wedren, of het moest zijn een wedren,
welke tegenwoordig in de dierentuinen kan beoefend worden,
n.l. op schildpadden
Over de vertraagde oplossing van het vraagstuk zal spreker
niet verder uitweiden. Genoeg zij, dat spreker zijn spijt betuigt
over het feit, dat men ruim drie jaren na den brand nog
geen flauw idee heeft van de vormen, die het nieuwe stad
huis zal aannemen. Spreker beschuldigt niemand in het
bijzonder, maar is er niet van overtuigd, dat het College van
Burgemeester en W ethouders niet iets vlugger had kunnen
werken in dit geval, en vandaar dat hij zijn rede begon met
den uitroep van ongeduld: quo usque tandem, Catilina, abutere
patientia nostra!
Spreker wenscht thans iets te zeggen over de keuze van de
architecten en over het bouwen van de winkelgalerij.
Als lid van de Commissie van Fabricage heeft spreker zich
vereenigd met het drietal, dat in het praeadvies genoemd is.
Spreker verklapt geen geheim, wanneer hij zegt, dat dit drietal
het resultaat is geweest van langdurige besprekingen, waarbij
in de commissie de wensch voorop stond om met eenparig
heid van stemmer, een advies uit te brengen.
Hieruit mag men afleiden, dat spreker zelf liever een ander
drietal had gezien, althans dat naar zijn oordeel één van de
drie namen beter door een anderen had kunnen worden ver
vangen. Het impliceert tevens, dat spreker zich na het overleg
in de Commissie van Fabricage zal conformeeren aan het
drietal, dat aan den Raad is voorgesteld. Het beteekent echter
ook, dat spreker zich moeilijk kan vereenigen met het voorstel
van zijn fractiegenoot, den heer Huurman.
Het drietal Mertens, Kropholler en Blaauw zet spreker
bovenaan op de lijst. Het is geen speculatie, van een dezer
bouwmeesters een stuk werk te verwachten, dat veler instem
ming zal verwerven en wellicht aller bewondering kan af
dwingen.
Spreker heeft dan ook geen behoefte aan de uitbreiding
van dit drietal met de namen van twee Leidsche architecten.
Het karakteristieke van het amendement-Huurman ligt
toch hierin, dat men hier met Leidsche architecten te doen
heeft en spreker schroomt niet publiekelijk te verklaren, dat
hem dit in dit geval niets kan schelenvoor hem is hoofd
zaak, dat men hier een bijzonder, een mooi stadhuis krijgt,
dat bekend wordt buiten Leiden, evenals Dudok's schepping
in Hilversum terecht bekend is geworden buiten dat dorp.
Wanneer een Leidsch burger zoo iets maken kan, prachtig!
Maar voor spreker is het zijn van Leidsch burger in dezen
geen conditio sine qua non; van locale, protectionistische ge
voelens moet men zich hierbij losmaken; men moet hier meer
op het nationale dan op het locale letten. Daarbij komt nog
iets; iets, waarover in het publiek te spreken wellicht minder
aangenaam is voor de betrokkenen, maar waarover anderzijds
het publiek toch wel mag worden ingelicht. Aangenomen, dat
Ir. van der Laan, die het College reeds vroeger door den
Bond van Nederlandsche Architecten is aanbevolen, in quali-
teit en verdiensten zeker niet behoeft onder te doen voor
andere figuren, die door de Commissie van Fabricage en het
College naar voren zijn geschoven, dan meent spreker zelfs
bij den heer Huurman niet op tegenspraak te stuiten, wanneer
hij zegt, dat in plaats van den anderen door hem genoemden
architect zonder veel moeite buiten Leiden gemakkelijk tien
of twintig anderen gevonden zouden kunnen worden, die
even goed, zooal niet beter zijn dan deze. Daarom ziet spreker
niet in waarom men den laatst door spreker bedoelden ook
op de lijst zou zetten. »Geef hem een kans!" zegt de heer
Huurman, maar waarom hij wél en waarom niet b.v. gebroeders
van Nieuwkerken en zoovele anderen, die in kundigheid en be
kwaamheid zeker niet bij hem achterstaan? Waar voor spreker
althans op één der genoemde Leidsche architecten niet de
qualificatie van »facile princeps" van toepassing is, acht hij
zich niet verantwoord en evenmin geroepen, ook tot dezen
een uitnoodiging te richten. Desnoods zou spreker er geen
bezwaar tegen hebben, alsnog Ir. van der Laan in de gelegen
heid te stellen een ontwerp in te leveren, maar hij ziet niet
in, waarom nu direct twee Leidenaars uitgenoodigd moeten
worden. Het politieke argument: vrees voor schijn van par-
Stadhuisvraagstuk.
(Beekenkamp.)
tijdigheid, werpt spreker verre van zich; dit speelt voor hem
geen rol; politieke of kerkelijke kleur dienen in dezen geen
rol te spelen.
Door het passeeren van de Leidenaars zou de Leidsche
burgerzin zich beleedigd achtendit is schromelijk overdreven,
althans bij sprekers informaties in verschillende kringen heeft
spreker niets bespeurd wat in die richting zou wijzen. Men
moet deze zaak breed zien en zich niet laten leiden louter
door locale gevoeligheden of sympathieën. Dat het amendement-
Huurman bovendien 10.000.— extra kost, is voor spreker
wel geen doorslaand argument, maar toch een, dat in dezen
zorgvollen tijd niet geheel terzijde gesteld mag worden.
Wat betreft de quaestie van de winkelgalerij, toen spreker
bemerkte, dat in de Commissie van Fabricage een enkele stem
pleitte daarvoor, heeft hij zich in zooverre daar niet tegen
verklaard, dat hij erin toestemde, die facultatief te stellen en
dit aan de prudentie van den bouwmeester over te laten.
Nu evenwel het College, in afwijking van het gevoelen der
commissie, een winkelgalerij gebiedend wil voorschrijven,
moet spreker daartegen ernstig bezwaar maken; hij gevoelt
daar absoluut niets voor. Dit denkbeeld is reeds van ver
schillende zijden bestreden. Wie wel eens in binnen- en
buitenland gereisd heeft of met aandacht afbeeldingen van
stadhuizen in verschillende Europeesche steden heeft bestu
deerd, zal nog nimmer een stadhuis hebben gezien, waaraan
een winkelgalerij was verbonden.
Kan men zich voorstellen, dat de meest bekende stadhuizen
in gothischen stijl uit de 14de en 15de eeuw verknoeid zouden
zijn met een winkelgalerij? Spreker noemt de stadhuizen te
Brugge, Brussel, Gent, Oudenaarde, Lübeck, Breslau, Goslar,
Munster, Compiègne en Bazel. Niet alleen de gothische stijlen
verdroegen zich niet met een winkelgalerij, als hier thans
voorgesteld, evenmin de renaissancestijl. Men stelle zich voor,
dat men winkeltjes geprutst had in het prachtige stadhuis
van Sevilla, de »casa de ayuntamiento", of dat van Salamanca,
een kunstwerk in barokstijl!
In oude tijden gevoelde men niets voor een raadhuis, waar
aan een winkelgalerij verbonden was. Men gevoelde, dat het
een waardige zetel moest zijn voor de stedelijke vroedschap
en dat het niet gedegradeerd mocht worden tot een complex
kantoorlokalen op de tweede en derde verdieping.
Men gevoelt het tegenwoordig nog zoo.
De voorstanders van de winkelgalerij zeggen, dat de Visch-
markt een winkelstand is bij uitnemendheid, die anders een
doodsch aanzien zou krijgen. Spreker waagt het, dit te be
twisten. Als straks het stadhuis zal verrezen zijn op het
complex gronden gelegen aan de Breestraat, de Koornbrug-
steeg en de Vischmarkt, zal de Vischmarkt als winkelstand
hebben afgedaan om de eenvoudige reden, dat er dan geen
enkele winkel meer te vinden zal zijn, behoudens een enkele
bij de Kapelsteeg. De Vischmarkt wordt dan het centrale
punt in de stad, waar men, van de bruggen af, een vrij
gezicht heeft op een majestueus gebouw met een fleren toren,
waarvan iedereen onmiddellijk gevoelt: dit is bet stadhuis.
Zoo moet het zijn.
Van een kerk moet men gevoelen, dat het een tempel is
voor religieuze aanbidding. Een kerk moet iets devoots hebben.
Een bouwwerk, waarbij men zich afvraagt, of het een kerk,
een bioscooptheater of een schouwburg is, is als kerk niet
geslaagd.
Evenzoo is een stadhuis uit den booze, als men daarbij
maar raden moet, dat in de kantoorlokalen boven de winkels
de gemeentelijke administratie is ondergebracht, om nog te
zwijgen van het representatieve cachet, dat natuurlijk dan
geheel wegvalt.
De Raad mag het College van Burgemeester en Wethouders
niet au sérieux nemen, wanneer het zegt, dat anders de win
kelstand wordt vermoord.
Het stadhuis van Brussel staat op een plein en is omgeven
van allerhande gildehuizen, waarin ongetwijfeld handel en
nijverheid tot grooten bloei zijn geraakt in vroeger dagen.
Heeft men in de 14e en 15e eeuw, uit vrees, dat de winkel
stand op de Grand' Place zou worden vermoord, onder het
bekende gothische kunstgewrocht een winkelgalerij gemaakt?
Neen, men heeft gevoeld, dat een stadhuis iets aparts, iets
eigens moet hebben, zich niet mag kenmerken door iets half
slachtigs. Het mag niet worden verlaagd tot een kantoor
gebouw.
Spreker hoopt, dat de burgerzin in den Raad zich zal
manifesteeren in een absolute afwijzing van het onder 5
gedane voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Leiden wil een stadhuis hebben en geen winkelgalerij annex
kantoorgebouw. Bovendien: wat voor een winkelgalerij, wat
voor winkels? Prutswinkeltjes, heeft de heer Huurman ge
zegd, met beperkte étalageruimte en een donkere verkoop
gelegenheid. Welke middenstander van eenige beteekenis wil