296
MAANDAG
11 JULI 1932.
S ladhuis'vraag stuk.
(Knuttel.)
hetgeen de heer Friedhoff gepresteerd heeft; al beschouwt
spreker hem dan niet als iemand, in wien hij een'onbeperkt
vertrouwen in dit opzicht stelt, hij is toch een zeer welkome
aanvulling van de keuze, die deze prijsvraag zal opleveren.
Ten aanzien van de samenstelling van de commissie van advies
is op eenigszins noodlottige wijze gehinkt op twee gedachten
eenerzijds is gedacht aan adviezen omtrent de eischen, waar
aan het stadhuis hier moet voldoen, wat betreft ruimte voor
de verschillende diensten, anderzijds aan, hetgeen iets geheel
anders is, de beoordeeling der ingekomen ontwerpen.
Spreker kan zich moeilijk voorstellen, dat men voor het eerste
den directeur der gemeentewerken nog niet voldoende acht,
maar dat men er zelfs nog een oud-directeur der gemeente
werken bijhaalt, acht spreker wel zeer overdreven, omdat die
quaestie hier, zooals de heer Huurman terecht opmerkte, reeds
zoozeer van alle kanten bekeken is bij de opdracht aan den
heer Dudok, dat er niet veel licht meer op vallen kan.
Deze commissie krijgt echter een gevaarlijke samenstelling
met het oog op de beoordeeling der plannen; daarin zullen
zitting hebben 2 architecten, namelijk, Ir. Bremer, een bouw
meester van gematigd moderne richting, en van der Kloot
Meijburg, die voorstander is van zich voort-ontwikkelen op
historischen stijl en zeker geen modern bouwmeester, al heeft
hij zich sommige goede gewoonten en bijvoorbeeld ook door
Kropholler aanvaarde ideeën van de moderne bouwkunst wel
eigen gemaakt.
Dat zijn dan feitelijk de twee leden, die het aesthetisch
element in eigenlijken zin vertegenwoordigen.
De heer van Gelder staat er tusschen in. Men kan over
zijn bevoegdheid in deze verschillend denken, doch in elk
geval is hij geen bouwmeester en schijnt hij meer in de
commissie te zijn opgenomen als hoeder van den ouden gevel,
om er voor te waken, dat de oude gevel tot zijn recht komt
en goed in het geheel wordt verwerkt.
Geen van de beide directeuren der gemeentewerken is speciaal
bouwkundig geschoold. De tegenwoordige directeur is moeilijk
buiten de commissie te houden, maar er is weinig reden
iemand, die geheel tot de vorige generatie behoort, den heer
Driessen, in de commissie op te nemen. De heer Driessen
heeft zich indertijd voor bouwkunst, voor aesthetica nooit
warm gemaakt en heeft nooit gepretendeerd speciaal op dit
gebied een deskundige te zijn.
Bij de voorgestelde samenstelling van de commissie bestaat
wat spieker zou willen noemen een historische meerderheid,
terwijl feitelijk het architectonische element, waarbij de Raad
zich gerust kan neerleggen, indien een aanbeveling plaats
heeft, zeer sterk in de minderheid is geraakt.
Deze moeilijkheid kan het best worden opgelost door inde
plaats van den heer Driessen iemand te benoemen, die juist
op critisch en theoretisch gebied als een zeer deskundig en
geschoold architect kan worden beschouwd en veel over
bouwkunst geschreven heeft, met name den heer Plantenga,
directeur van de Academie voor Beeldende Kunsten, te
Den Haag, die niet bijzonder geporteerd is voor een of andere
school, maar de algemeene opvattingen van de moderne bouw
kunst deelt. Hij zou een aanwinst voor de commissie zijn,
waardoor haar rapport voor den Raad een veel grootere
waarde kreeg.
Spreker wenscht thans iets te zeggen over den ouden gevel
en de winkelgalerij.
De Raad moet zich op het oogenblik niet halsstarrig vast
houden aan het behoud van den ouden gevel.
Het is niet uitgesloten, dat de eisch van het behoud van
den ouden gevel Burgemeester en Wethouders en hun
adviseurs reeds beperkt heeft in de keuze van de architecten,
die thans worden voorgedragen.
Met het terugwijken van den brand van het oude stadhuis
naar het verleden, is het belang van het behoud van het
Iragment dalende. Nu de oude gevel eenige jaren achter de
schutting en de balken aan het oog is onttrokken, is men
aan het gemis van den ouden gevel gewoon geraakt.
De Raad moet er daarom toe overgaan den eisch van het
behoud van den ouden gevel facultatief te stellen.
Wat de winkelgalerij betreft, kan spreker zich geheel aan
sluiten bij het betoog van den heer Huurman. Zooals het
ontwerp van het stadhuis nu is, en vooral indien de oude
gevel behouden blijft, kan het niet anders zijn, of de hoofd
gevel moet komen aan de zijde van de Vischmarkt. Zelfs als
de oude gevel zou verdwijnen, zou het met het oog op de
eischen van het verkeer het geval moeten zijn.
Is het nu niet zeer verkeerd om den architecten bij voor
baat te beletten aan dezen gevel een eenheidskarakter, het
kloeke, het werkelijk domineerende te geven, dat hij zou
kunnen hebben? Men belet hun het te doen, wanneer men
er een paar winkels in laat planten.
Dat moet ten eenenmale verworpen worden. De heer Huurman
Stadliuisvr aag stuk.
(Knuttel c.a.)
heeft reeds de vraag onder oogen gezien, welk soort winkels men
daar zou krijgen; laat men ook niet uit het oog verliezen, dat
de tegenwoordige tijd voor allerlei winkelzaken niet bijzonder
gunstig is; een niet onaanzienlijk aantal winkelhuizen in de stad
staat leeg; zet men daar kleine winkelhuizen, dan is het toch ook
niet uitgesloten, dat daar zaakjes komen, die men als vrouwen
zaakjes of als een noodschot van een of ander werklooze, die
iets met een winkel probeert te verdienen, kan beschouwen.
In elk geval is de tijd, dat men er op rekenen kon, daar
meer of minder fraaie winkels te krijgen, zooals b.v. ook op
een badplaats, goudsmeden of bloemenwinkels, vrijwel voorbij.
Bovendien is die stand op zich zelf niet zoo druk en zal van
de Vischmarkt ook niet te verwachten zijn, dat het daar een
drukke winkelstand zal worden. Men heeft dus kans daar
zaken te krijgen, die er op uit zijn publiek te trekken, door
sterk de aandacht te vestigen op lage prijzen, uitverkoopen
en spreker betwijfelt zeer sterk of zoo iets voor het Raadhuis
aantrekkelijk zal zijn. Uit commercieel oogpunt zal die winkel
galerij een groote mislukking worden en het is beter daarvan
af te stappen.
De heer Groeneveld sluit zich aan bij de bezwaren van de
heeren Huurman en Knuttel tegen de winkelgalerij. Daarvoor
zou van sociaal-democratisch standpunt ook wel iets te
zeggen zijn; op den duur zal de gemeente zich volgens spreker
ook met de distributie der waren gaan bemotien en dan is
er ook iets voor te zeggen, de gemeentelijke winkels ook in
het stadhuis te vestigen, maar spreker acht dit niet noodig;
een gemeentewinkel kan overal zijn, als er maar een geschikte
plaats voor is. Aan het Leidsche stadhuis moeten echter geen
winkels, welke ook, worden verbonden; het zou een zeer
armoedig idéé geven, dat Leiden nog niet een stadhuis zou
kunnen exploiteeren zonder een deel der kosten te dekken
door het verhuren van winkels in hetzelfde gebouw; dat is
beneden de waardigheid van een stad als Leiden'. Tot op
zekere hoogte is een stadhuis ook een winkelhet wordt
echter gebouwd voor de gemeentenaren en niet voor de
klanten van een of anderen winkelier en dit brengt mede,
dat de beste ruimte, dat is natuurlijk de parterre, ook voor
de ingezetenen beschikbaar blijft.
Bovendien zal het verhuren van die winkels misschien nog
niet zoo vlot gaan; de ervaring heeft geleerd, dat de gemeente
Leiden niet zoo erg gelukkig is met het verhuren van winkels.
De gemeente was indertijd genoodzaakt aan de Vischmarkt
een pand te verhuren aan den houder van een z.g. vliegenden
winkel, waarin allerlei ongeregelde goederen werden verkocht.
De gemeente deed dat niet met genoegen, doch dat veranderde
niets aan het feit zelf.
De gemeente heeft aan den Nieuwen Rijn een ruim winkel
pand verhuurd voor een winkel in derdehandsche meubelen.
Het gevaar bestaat, dat de winkels van het stadhuis of
geruimen tijd leeg zullen staan öf verhuurd moeten worden
aan personen, die er zaken in vestigen, welke niemand er
graag in ziet.
Bovendien zal geen enkele winkelier in staat zijn een huur
prijs te betalen, die evenredig is aan den kostprijs van de
winkels, want die kostprijs zal in verband met den peper-
duren grondprijs en de bouwkosten zeer hoog zijn.
Aan de winkels zijn geen woningen verbonden. De exploitatie
is daardoor zonder personeel niet mogelijk en dus kostbaar.
Weinige winkeliers zullen dus als gegadigden zich aanmelden.
Op het oogenblik staat reeds vast, dat de ruimte van het
nieuwe stadhuis niet zal toelaten er alle gemeentelijke bureaux
in onder te brengen. Het bureau van den Geneeskundigen
dienst zou althans volgens het plan-Dudok niet in het nieuwe
stadhuis komen.
In dit geval kan men dus geen ruimte afstaan. Zou het
wel mogelijk zijn, dan zou spreker de hoogste verdieping aan
winkeliers willen verhuren. Geen enkele winkelier zou natuur
lijk geneigd zijn daar een winkel in te richten, omdat die
plaats zeer lastig voor de klanten te bereiken zou zijn. Spreker
wil echter de benedenverdieping niet als winkelruimte af
staan, omdat zij juist gemakkelijk ligt voor de burgers, die
om de een of andere reden in het stadhuis moeten zijn.
Het stadhuis is er voor de ingezetenen en de gedeelten, die
voor de burgers het gemakkelijkst te bereiken zijn, moeten
ook voor hen behouden blijven. De bureaux, die veel door
het publiek worden bezocht, behooren gelijkvloers aan de
straat te liggen.
Ten einde de vervuiling van het gebouw bij slecht weer
tegen te gaan, is het gewenscht het publiek niet verder in
het gebouw te laten komen dan noodig is.
Spreker zou er, in tegenstelling met het College, dat die
winkelgalerij dwingend voorschrijft, en met de Commissie van
Fabricage, die de architecten hierin wilde vrijlaten, voor ge
voelen om bindend voor te schrijven, dat er geen winkel-