MAANDAG 11 JULI 1932.
295
Stadhuisvraagstuk.
(Huurman c.a.)
houders, alvorens een oordeel uit te spreken, zich door des
kundigen willen laten voorlichten. Deze commissie wordt
echter benoemd om zich in verbinding te stellen met de ar
chitecten, die een uitnoodiging zullen ontvangen.
Spreker weet niet, of dit een gelukkige gedachte van
Burgemeester en Wethouders is geweest en gelooft, dat het
beter is de commissie vooralsnog niet te benoemen.
De heer Knuttel zegt, dat in November 1931 zijn voorstel
om een open prijsvraag uit te schrijven voornamelijk bestreden
is met het oog op het groote tijdverlies, dat die zou mee
brengen; het zou n.l. wel een half jaar duren, vóórdat de
antwoorden daarop binnen waren en vóórdat men verder kon
handelen. Nu is het, zonder open prijsvraag, al 9 maanden
verder; dit bezwaar tegen sprekers voorstel was dus volkomen
waardeloos; zonder die open prijsvraag duurt het tenminste
even lang. Spreker constateert dit uitdrukkelijk, omdat de Raad
recht heelt op antwoorden en adviezen van het College, die
wel doordacht zijn en ook later blijken met de feiten te
kloppen. Hier is een voorstel, dat door het verdere verloop
der zaak ook als het meest aanbevelenswaardige in het licht
wordt gesteld, van de baan geknikkerd om argumenten, door
de ervaring volkomen waardeloos gebleken.
Spreker verklaart zich ten sterkste tegen het amendement-
Huurman; nu er niet is een open prijsvraag, maar nu men
de mededingers heeft uitgezocht, moet men ook de beste
mededingers nemen, die men vinden kan, maar moet men
niet een vriendelijk gebaar tegenover iemand gaan maken,
met te zeggen: laten wij hem ook eens een pleiziertje doen
en hem er ook bij halen. Spreker heeft alle waardeering voor
de heeren Buurman en van der Laan; hij erkent grif, dat
wanneer er in Leiden tegenwoordig aanmerkelijk beter, fat
soenlijker en verzorgder gebouwd wordt dan 20 jaar geleden,
dat dan is voornamelijk het werk van deze heeren, maar of
zij zich'daarmede gerangschikt zouden hebben onder de eerste
architecten in het land is een andere quaestie; daartoe be
hoort nog iets meer. Het is spreker opgevallen, dat de heer
Huurman bij zijn aanbeveling van hen zoo den nadruk heeft
gelegd op de aannemingssommen van de door hen onder
nomen werken; de eerste maatstaf om een architect te beoor-
deelen, is toch niet de vele omvangrijke werken, door hem
uitgevoerd, maar wel, of hij er in slaagt iets oorspronkelijks
en monumentaals te scheppen en daarvan heeft spreker nog
nooit gehoord.
Wat betreft het feit, dat de heer van der Laan cum laude
gepromoveerd is tot bouwkundig ingenieur, vele bouwkundige
ingenieurs hebben hun titel gehaald, vóórdat deze onder
scheiding verleend werddit is echter zeker een mooie onder
scheiding voor hem, die echter meer op zijn technische be
kwaamheid dan op zijn artistieke gaven een sterk licht werpt.
Spreker gelooft trouwens niet, dat men den heeren Buurman
en van der Laan een dienst bewijst door hen op de voor
dracht te plaatsen. Het is voor niemand een schande, niet tot
de eerste 10 of 15 architecten van Nederland te behooren;
een schande ligt er voor hen dus niet in, maar wanneer bij
de eindbeoordeeling hun ontwerpen geheel uitgeschakeld
worden, kan spreker niet inzien, dat zij daarmee veel ge
wonnen hebben. Of men zou moeten zeggen: de tijd is inde
bouwwereld zoo slecht en wordt met zulke snelheid hoe
langer hoe slechter, dat een opdracht betaald met 5000
voor een architect is om van te watertanden. Maar subsidies
uitdeelen aan menschen, wien men goed gezind is, is toch niet
iets, wat de Raad moet doen.
Spreker heeft de ontwerpen van de uitgenoodigde heeren
gezien, en het heeft hem gefrappeerd, dat daarbij eigenlijk
niets is, dat den indruk maakt van een sterke persoonlijkheid,
met werkelijk groote overtuiging van het doel, dat men be
reiken moet.
Spreker wil niet zeggen, dat het zoo gemakkelijk zou zijn
geweest een drietal aan te wijzen, waarop men allen staat had
kunnen maken, maar juist omdat spreker er van overtuigd
was, dat het zeer moeilijk zou zijn, gaf hij de voorkeur aan
de open prijsvraag, die verrassingen kan opleveren en blijft
hij er nog de voorkeur aan geven boven een gesloten prijs
vraag.
Wat het voorgedragen drietal architecten betreft: de heer
Mertens kan in het algemeen gerekend worden tot de meest
vooraanstaande figuren op dit oogenblik, zoodat tegen zijn
uitnoodiging geen bezwaar bestaat, al moet spreker ook op
merken, dat de gemakkelijkheid, waarmede deze architect,
blijkens zijn teekeningen, van den eenen stijl overgaat naar
een anderen, die van den eersten zeer ver af staat, op hem
geen sterken indruk heeft gemaakt. De heer Mertens heeft
het gebouw van de Rotterdamsche Bankvereeniging aan den
Kneuterdijk ontworpen. Zijn keuze is volkomen verantwoord.
Weifelachtig staat spreker nog tegenover de keuze van
Stadhuis vraag stuk.
(Knuttel e.a.)
den heer Blaauw, die zich voornamelijk heeft toegelegd op
villabouw en den bouw van arbeiderswoningen in die Amster-
damsche straten, welke als gevelarchitectuur bekend staan.
Een ontwerp vau dezen architect voor het raadhuis van
Bloemendaal maakt op spreker een tamelijk drogen indruk.
Onder de nakomers van de Amsterdamsche school is de heer
Blaauw niet beter en niet minder dan een ander. Hoewel
spreker aai.vankelijk gemeend heeft in de plaats van dezen
architect een ander voor te moeten dragen, wil hij met hem
genoegen nemen, hoewel zijn mededinging voor spreker formeel
gemaakt wordt door de opneming van den heer Mertens in
het voorgedragen drietal. In hen komen niet twee hemels
breed van elkaar verwijderde stroomingen tot uiting. Spreker
vermoedt, dat de heer Blaauw zal onderdeen voor den heer
Mertens, zoodat men hem even goed had kunnen buiten
sluiten.
Spreker stelt echter bepaald voor, den heer Kropholler niet
uit te noodigen, omdat het ontwerp, dat door dezen aichitect
zal worden ingediend, zeker een ander karakter zal dragen
dan dat van de beide andere heeren, en den Raad zal trachten
te voeren in een richting, waarin de Raad zich niet moet
bewegen.
Al het werk van den heer Kropholler is zoo idyllisch, het
doet denken aan vriendelijke, oude Duitsche stadjes en steunt
zoo'n beetje op ouden stiji, die naar den tijdgeest een beetje
is gewijzigd, alsof men in een tijd van romantiek en hofjes-
achtigheid leeft.
Spreker gelooft, dat dit bezwaar nog zwaarder gaat wegen,
omdat de heer Kropholler den laatsten tijd den kant uitgaat
van de neo-gothiek, zooals b.v. bij het raadhuis van Waalwijk,
en met het booze plan rondloopt een ontwerp te maken voor
den herbouw van de abdij van Egmond.
Op den voorgrond dient gesteld te worden, dat het Raad
huis van Leiden een product moet zijn van dezen tijd, dat
allerlei snoezigheden uit het verleden er geen plaats in kunnen
vinden en dat het moet worden ontworpen door een modernen
architect.
Dit bezwaar klemt voor spreker te meer, omdat onder de
uitgenoodigde architecten een vertegenwoordiger van wat men
noemt „de moderne zakelijkheid", de gezonde moderne bouw
kunst, ten eenenmale ontbreekt.
Spreker heeft gemeend te moeten voorstellen in plaats van
den heer Kropholler uit te noodigen den meest in het oog
loopenden, den in de kringen van de bouwkundigen zeer ge-
respecteerden vertegenwoordiger van die richting, den architect
van der Vlugt, te Rotterdam.
Men zal misschien rekening moeten houden met de moge
lijkheid, dat de heer van der Vlugt de uitnoodiging niet
aanvaardt. Men kan op het oogenblik van een architect eigen
lijk niet gauw verwachten, dat hij een uitnoodiging als deze
van de hand wijst, maar in dit geval zou daarvoor toch een
bepaalde reden kunnen zijn, namelijk, dat onder die architec
ten van consequent-moderne richting het ontwerpen van een
plan met behoud van den ouden gevel wellicht groot bezwaar
zou ontmoeten. Het ontwerp met behoud van den ouden gevel
moet dan ook niet verplicht, maar facultatief zijn; aan den
architect zelf moet overgelaten worden, hoe hij meent het
beste geheel tot stand te kunnen brengen, rekening houdende
met de overweging, dat hij er den Leidenaars een pleizier mee
doet zoo mogelijk den ouden gevel te behouden. Daarom
heeft spreker in zijn amendement nog als plaatsvervanger ge
noemd den heer Frijthoff. Nu zal men zich misschien ver
wonderen, dat de architecten van der Vlugt eri Frijthoff niet
tot dezelfde school en richting behooren
De Voorzitter vraagt of de heer Knuttel niet den heer
Friedhoff bedoelt.
De heer Knuttel zegt, dat dat wel mogelijk is; spreker heeft
mondelinge inlichtingen ingewonnen en daarbij de schrijf
wijze van dien naam niet nauwkeurig gehoord. Spreker wijzigt
dien naam in zijn amendement in dien geest.
De Voorzitter deelt mede, dat de heer Knuttel in zijn amen
dement den naam „Frijthoff" gewijzigd heeft in „Friedhoff".
De heer Knuttel zegt, dat men, wanneer men andere ar
chitecten voorstelt, er niet komt met te zeggengeloof mij
maar, dat is een beste; dan kan men evengoed thuisblijven.
Spreker wijst dan op den heer Friedhoff, die ook elders er
kenning heeft gevonden en die ook in een prijsvraag met
vooraanstaande deelnemers succes behaald heeft Sprekers
keuze was ook hierdoor beperkt, dat een andere vertegen
woordiger van de richting van den heer van der Vlugt, de
heer Oud, thans niet zoo op den voorgrond treedt, waartoe
zijn gezondheidstoestand zeer veel bijdraagt. Spreker wijst op